Fatima

In 1985 werd kardinaal Ratzinger, destijds prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, ondervraagd door de Italiaanse journalist Vittorio Messori aangaande het derde deel van het «geheim van Fatima», dat nog niet was onthuld. Tegenover de journalist die ongerust was over de «verschrikkelijke» gebeurtenissen die in dit geheim verondersteld werden te zijn aangekondigd, antwoordde de toekomstige paus: «Zelfs als het zo was, welnu, dat zou alleen maar bevestigen wat we al weten van de boodschap van Fatima. Op die plek werd een strenge waarschuwing gegeven die ingaat tegen de dominerende oppervlakkigheid, de mensen werden er weer aan herinnerd dat het leven, de geschiedenis en de gevaren die de mensheid bedreigen serieus moeten worden genomen. Dat brengt Jezus zelf ons ook heel vaak in herinnering en vreest daarbij niet te zeggen: Als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen (Lc 13,3). Fatima brengt het ons volledig in herinnering dat bekering een voortdurende vereiste is voor christelijk leven» (Entretien sur la Foi, éd. Fayard, 1985, blz.128).Deze oproep tot bekering, zo veeleisend als die is, is de oproep van het oneindig liefdevolle hart van Onze-Lieve-Heer. In haar moederlijke bezorgdheid om ons, is de Allerheiligste Maagd die oproep opnieuw komen doen. Onze-Lieve-Vrouw, toonbeeld van wijsheid en van onovertroffen goedheid, zet in de loop van haar achtereenvolgende verschijningen in Fatima aan ons haar bovennatuurlijke pedagogie uiteen. Tijdens de eerste verschijning op 13 mei 1917 leert ze de drie jonge zienertjes het verlangen naar de Hemel: terwijl Maria, van een buitengewone schoonheid en badend in het licht, gekleed in een lange witte jurk, met een sluier op het hoofd die reikt tot aan haar voeten, voor haar staat, vraagt Lucia, de oudste van de groep aan haar: «Waar bent u vandaan, Mevrouw? Ik ben van de Hemel. En wat verlangt u van ons? Ik kom jullie vragen hier zes maal achtereen naartoe te komen, op hetzelfde tijdstip, de 13e van iedere maand. Daarna zal ik jullie zeggen wie ik ben en wat ik van jullie verlang. U komt uit de Hemel!…en ga ik naar de Hemel? Ja, jij gaat ernaartoe. En Jacintha? Ook. En Francisco? Hij gaat er ook naartoe; maar hij moet eveneens zijn rozenhoedje bidden…»De Hemel is het doel van ons bestaan. «God die oneindig volmaakt en gelukkig in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, de mens in vrijheid geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven» (Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, 1). Zij die sterven in de genade en de vriendschap van God, en die volmaakt gezuiverd zijn, gaan de Hemel in waar ze voor altijd God gelijk zullen zijn, omdat zij Hem zullen zien zoals Hij is (1Joh3,2), oog in oog (cf. 1Kor 13,12). Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien (Mt 5,8). Dit leven in volmaakte gemeenschap en liefde met de Allerheiligste Drieëenheid, met de Maagd Maria, de engelen en de heiligen, is het resultaat van een vrij geschonken gave van God, de verwezenlijking van de diepste verlangens van de mens, de staat van het hoogste en uiteindelijke geluk.. God heeft inderdaad in het hart van de mens het verlangen naar geluk gelegd teneinde hem naar zich toe te trekken. De hoop op de Hemel leert ons dat het ware geluk niet ligt in rijkdom of welzijn, noch in menselijke eer en macht, noch in welk menselijk werk dan ook, hoe nuttig dit ook moge zijn, zoals wetenschap, techniek en kunst, noch in enig schepsel, maar in God alleen, bron van alle goed en alle liefde (cf. KKK, 1723). «God alleen verzadigt»,verklaart H.Thomas van Aquino.«Dat willen we!»Nadat ze de kinderen gesterkt heeft door de onschatbare belofte van de Hemel, voert de Vrouwe hen binnen in het mysterie van de Verlossing waarvan ze hun met exquise verfijning vraagt eraan deel te nemen. «Willen jullie je aan God aanbieden om offers te brengen en gaarne alle leed te aanvaarden dat Hij jullie te dragen zal geven, ter herstel van de zonden die zijn Goddelijke Majesteit beledigen? Willen jullie lijden om de bekering van de zondaren te verkrijgen, om de godslasteringen evenals alle beledigingen die het Onbevlekt Hart van Maria worden aangedaan goed te maken? Ja, dat willen we! antwoordt Lucia. Jullie zullen veel te lijden krijgen maar de genade van God zal met jullie zijn en jullie altijd bijstaan». Al sprekende heeft de Verschijning de handen geopend en dit gebaar verspreidt over de zienertjes een bundel van mysterieus licht dat hun zielen binnendringt, waardoor ze zichzelf in God zien.Op 13 juli hierop volgend onthult de Heilige Maagd voor het oog van de kinderen een schrikaanjagende werkelijkheid: «Onze-Lieve-Vrouw liet ons een grote vuurzee zien die zich onder de aarde leek te bevinden, en in dat vuur waren de duivels en de zielen ondergedompeld, alsof ze doorzichtige gloeiende kolen waren, zwart of donkerbruin en met de gestalte van een mens. Ze dreven rond in de vuurzee, opgetild door de vlammen die uit henzelve kwamen, met wolken van rook. Van alle kanten vielen ze weer naar beneden in de grote brand, zonder gewicht of evenwicht, onder gekerm en gejammer van smart en wanhoop die afschuw inboezemden en ons van schrik deden beven. De duivels waren te kennen door hun weerzinwekkende en gruwelijke gedaantes van afschuwelijke onbekende dieren, maar zij waren ook doorschijnend en zwart. Dankzij onze hemelse Moeder die eerder beloofd had ons naar de hemel te brengen (in de eerste verschijning), duurde dit visioen slechts een ogenblik, anders zouden wij van schrik en ontzetting gestorven zijn. Wij sloegen de ogen op naar Onze-Lieve-Vrouw die met goedheid en droefheid tot ons sprak: «Jullie hebben de hel gezien, waar de zielen van de arme zondaars naartoe gaan. Om ze te redden wil God in de wereld de verering tot mijn Onbevlekt Hart tot stand brengen. Als men doet wat ik u zeg, zullen vele zielen gered worden en zal er vrede komen»».

Een bewijs meer

Het bestaan van de Hel wordt bestreden. Zuster Lucia schreef een paar jaar voor haar dood op 13 februari 2005: «In de wereld ontbreekt het niet aan ongelovigen die deze waarheden ontkennen maar deze blijven niettemin bestaan ondanks het feit dat ze ontkend worden; en deze ongelovigheid vrijwaart hen niet van de verschrikkingen van de Hel als hun zondige leven hen daarheen leidt… In Fatima heeft God ons zijn Boodschap doorgegeven als een bewijs te meer van die waarheden. Deze boodschap brengt die ons in herinnering opdat wij ons niet laten bedriegen door de onware leer van de ongelovigen die ze ontkennen en van de verdoolden die ze vervormen. Daarvoor verzekert de Boodschap ons dat de Hel een waarheid is en dat de zielen van de arme zondaars erin vallen» (Appels du Message de Fatima, éd. Secrétariat des Pastoureaux, 2003, ch.14).

In de loop van zijn openbaar leven komt onze Verlosser Jezus vaak terug op het thema van de Hel, van de gehenna, van het onblusbaar vuur (cf. Mc 9,43-48), voorbehouden aan hen die tot aan het einde van hun leven weigeren te geloven en zich te bekeren en waar ziel en lichaam in worden omgebracht (cf. Mt 10,28). Het Compendium van de Katechismus van de Katholieke Kerk (n.395) brengt het ons in herinnering: «De doodzonde vernietigt in ons de naastenliefde, berooft ons van de heiligmakende genade en leidt naar de eeuwige dood in de Hel als er geen berouw is». Het Kerkelijk Gezag heeft zich hierover heel vaak uitgelaten; Paus Pius XII beklemtoonde op 23 maart 1949: «De prediking over de eerste waarheden van het geloof en de vier uitersten, heeft niet alleen in onze dagen niets aan relevantie ingeboet, maar zij is meer dan ooit noodzakelijk en urgent geworden, zelfs de prediking over de Hel. Het onderwerp moet vanzelfsprekend met waardigheid en wijsheid worden behandeld. Maar wat de inhoud van deze waarheid aangaat, heeft de Kerk, voor God en de mensen, de heilige plicht haar te verkondigen, te onderrichten, zonder enige afzwakking, zoals Christus haar heeft geopenbaard en er is geen enkele omstandigheid van tijd die de gestrengheid van deze verplichting mag verminderen. Zij verbindt in geweten iedere priester aan wie de zorg is toevertrouwd de gelovigen te onderrichten, te waarschuwen en te geleiden. Het verlangen naar de Hemel is op zich weliswaar een volmaakter motief dan de vrees voor de eeuwige verdoemenis, maar dat wil nog niet zeggen dat het voor alle mensen ook het doeltreffendste motief is om ze verre te houden van de zonde en om ze tot God te bekeren».

De zorg van een moeder

Het optreden van Onze-Lieve-Vrouw bij de kinderen van Fatima hoeft ons dus niet te verrassen. Als een goede moeder die bezorgd om ons is, geeft ze waarschuwingen met het oog op ons eeuwig heil en onze bekering. Op 13 oktober 1917 zegt ze tegen de zienertjes: «De mensen moeten zich beteren, om vergeving vragen voor hun zonden; ze moeten God, Onze-Lieve-Heer niet meer beledigen, hij is al teveel beledigd». Vanaf toen konden de kinderen hun tranen niet meer bedwingen als ze zich weer de droefheid van het gezicht van de Verschijning voor de geest haalden. Lucia becommentarieert de woorden van Onze-Lieve-Vrouw als volgt: «Welk een verliefde klaagzang bevatten die woorden en welk een smeekbede! Oh! Wat zou ik willen dat ze in de hele wereld weerklank vonden en dat alle kinderen van de Hemelse Moeder haar stem aanhoren!»

De boodschap van Fatima is in wezen die van het Evangelie. Vanaf het begin van zijn openbaar leven heeft Onze-Lieve-Heer verkondigd: Het rijk Gods is nabij… bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap (Mc 1,15). Deze oproep staat voortdurend centraal in de prediking van de Kerk. H.Benedictus geeft het al in de Proloog van zijn Regel te verstaan: «Luister, mijn zoon, naar de richtlijnen van uw meester, en neig het oor van uw hart: aanvaard gewillig de vermaningen van uw liefdevolle vader en breng ze metterdaad ten uitvoer, om zo door de inspanning van uw gehoorzaamheid weer tot Hem terug te keren van wie u zich door de slapheid van de ongehoorzaamheid hebt verwijderd… Daarom worden de dagen van dit leven met het oog op een verbetering van ons slecht gedrag bij wijze van uitstel verlengd, zoals de Apostel het zegt: Beseft ge niet dat Gods goedheid u tot inkeer wil brengen? (Rom 2,4). Want onze barmhartige God zegt ook: Ik schep geen behagen in de dood van de zondaar, maar zie veel liever dat hij zijn leven betert en in leven blijft (Ez 18,23)».

Zich bekeren, van leven veranderen betekent terugkomen bij God en hem onze spijt betuigen dat we Hem beledigd hebben. Francisco die bijzonder was aangeslagen door de droefheid van Onze-Lieve-Vrouw toen ze vroeg haar Zoon niet meer te beledigen, wilde Hem troosten en begon met zich te onthouden van iedere zonde. «Ik houd zoveel van Onze-Lieve-Heer! Maar Hij is zo bedroefd vanwege alle zonden. Nee! Wij zullen geen enkele zonde meer begaan». De drie kinderen zijn dan ook bereid zich eerder bloot te stellen aan vervolgingen en aan de dood dan te liegen om zich te bevrijden uit de wirwar van contradicties. Maar de verandering van leven omvat buiten het sacrament van de biecht ter vergeving van de zonden ook versterving van het hart en de zinnen ter herstel van de zonden uit het verleden en vereniging met Christus in zijn Lijden. Een zeer opmerkelijk feit is dat de verschijningen in de harten van de drie zienertjes een vurige ijver ontstaken om deel te nemen aan het lijden van Christus. Ze besluiten bijvoorbeeld om hun dagelijks vieruurtje aan arme kinderen te geven en zich tevreden te stellen met wat ze in de natuur konden vinden. Op een dag roept de moeder van een van de kinderen hen om ze vijgen van een verrukkelijke soort te eten te geven. Jacintha gaat naast de mand zitten en verlekkert zich al bij de gedachte dat zij zulke mooie vruchten gaat eten. Ze neemt er een. Dan bedenkt ze zich plotseling: «Wij hebben nog geen enkel offer gebracht voor de zondaars. Laten we dit offer brengen». En ze legt de vijg terug in de mand.

Wanneer de genade van God in een ziel is gekomen, stelt die zich niet tevreden met het doen van penitentie voor de eigen zonden, zij wil zich ook opofferen voor de anderen. Aldus wordt Jacintha, tijdens de langdurige en wreedaardige ziekte die haar naar de dood voert op 20 februari 1920, gesterkt in haar overtuiging dat haar lijden, verenigd met dat van de Verlosser, zondaars zal bekeren en behoeden voor de verdoemenis.. Het fijngevoelige en van nature stuurse meisje is geduldig geworden en zelfs sterk tegenover het lijden. Kort voor haar dood zegt ze tegen zuster Maria-Purificacion Godinho, de religieuze die haar verzorgt: «Versterving en opoffering doen Onze-Lieve-Heer groot genoegen! Oh! Ontvlucht de luxe. Ontvlucht de rijkdom. Heb de heilige armoede zeer lief. Wees zeer menslievend, zelfs ten aanzien van de gemene mensen. Spreek nimmer kwaad over iemand en ontvlucht hen die kwaad spreken over anderen. Wees zeer geduldig, want geduld voert u naar de Hemel. Bid veel voor de zondaars! Bid veel voor de priesters, voor de religieuzen en voor de regeringen. De priesters zouden zich alleen met de zaken van de Kerk moeten bezighouden. Zij moeten zuiver, zeer zuiver zijn! Door hun ongehoorzaamheid jegens hun superieuren en de Heilige Vader beledigen de priesters en de religieuzen Onze-Lieve-Heer zeer».

De penitentie die God verwacht

In welke offers stelt God meer zijn welbehagen? Een paar maanden voor de eerste verschijning van Onze-Lieve-Vrouw, kregen de kinderen bezoek van een engel. Deze zei tegen hen: «Aanvaard en verdraagt vooral het lijden dat Onze-Lieve-Heer op jullie af stuurt». Heel wat jaren later zal zuster Lucia in 1943 schrijven: «De Goede God verlangt erg naar de terugkeer van de vrede, maar het doet Hem verdriet te zien dat zo weinig zielen in staat van genade verkeren en genegen zijn zich de dingen te ontzeggen die Hij van hen vraagt om zijn Wet te onderhouden. En wat de Goede God nu verlangt is juist penitentie, het offer dat ieder zich moet opleggen teneinde een gerecht leven te leiden dat in overeenstemming is met zijn Wet. Hij wil als versterving dat wij eenvoudig en eerlijk onze dagelijkse taken volbrengen en op dezelfde manier het verdriet en de zorgen aanvaarden; en Hij wil graag dat wij deze weg duidelijk bekend maken onder de zielen want velen die het woord penitentie opvatten in de zin van «zware boetedoening» en zich daartoe niet bij machte noch edelmoedig genoeg voelen, raken ontmoedigd en vervallen in een leven van onverschilligheid en zonde». Onze-Lieve-Heer zal ook tegen zuster Lucia zeggen: «Het offer dat van ieder wordt verlangd is het volbrengen van de eigen plicht en het naleven van mijn Wet; dat is de penitentie die ik nu vraag en verlang».

Aanbeveling van de rozenkrans staat ook centraal tijdens de verschijningen in Fatima. De Heilige Maagd maakt er herhaalde malen gewag van. In 1917 kent de wereld nog de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog zonder dat iemand weet hoe die zal aflopen. Tijdens de derde verschijning op 13 juli verklaart Onze-Lieve-Vrouw met nadruk: «Men moet iedere dag de rozenkrans bidden ter ere van de Heilige Maagd om door haar bemiddeling het einde van de oorlog te verkrijgen want Zij alleen kan ons hierin te hulp komen». En op 13 oktober geeft ze zichzelf de naam van «Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans». Ze vraagt om tijdens dit traditionele gebed aan het eind van ieder tientje de aanroeping: «Goede Jezus, vergeef ons onze zonden, behoed ons voor het vuur van de Hel en voer alle zielen naar de Hemel, vooral degenen die Uw barmhartigheid het meeste nodig hebben» toe te voegen. De hulp van Gods genade strekt zich inderdaad zo ver als mogelijk uit; niemand is uitgesloten van de zaligmakende wil van God, noch bijgevolg van de moederlijke zorgzaamheid van Maria die ons leert welke fundamentele rol het gebed in het heilswerk vervult. «We moeten veel bidden om te beletten dat de zielen naar de Hel gaan», zei Jacintha vaak.

«Neem de rozenkrans weer ter hand!»

«Het rozenkransgebed is een van de traditionele wegen van christelijk gebed gericht op de contemplatie van het gelaat van Christus… De Kerk heeft altijd bijzondere werkzaamheid toegekend aan dit gebed. Zij heeft aan het rozenkransgebed, aan het gemeenschappelijke gebed en aan de voortdurende praktijk de meest moeilijke problemen toevertrouwd. In tijden dat het christendom zelf bedreigd leek te worden, werd haar bevrijding toegeschreven aan de kracht van dit gebed en Onze Vrouwe van de rozenkrans werd aangeroepen als degene wier voorspraak redding bracht» (Johannes Paulus II, Rosarium Virginis Mariae, 16 oktober 2002, n.18,39). In een tijd waarin de wereld die Jezus Christus heeft verworpen naar de afgrond snelt, tot de grootste schade van de zielen, is het dan ook meer dan ooit noodzaak dat we onze toevlucht nemen tot de heilige rozenkrans. Laten we dus de aanbeveling van Johannes Paulus II ter harte nemen: « We moeten terugkeren naar de rozenkrans als familiegebed en gebed voor gezinnen door hem te blijven gebruiken… Een gezin dat samen bidt blijft bij elkaar… Ik kijk naar jullie allemaal, broeders en zusters in welke levensstaat dan ook, naar jullie, christelijke families, naar jullie, zieken en ouderen, en naar jullie, jongeren : pak vol vertrouwen de rozenkrans weer op… Moge mijn oproep niet voor niets zijn !» (ibid. 41,43).

«Heb medelijden met het hart van je Moeder!»

De boodschap van Fatima omvat eveneens de devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria. Op 13 juni 1917 laat de Heilige Maagd de kinderen haar gewonde hart temidden van de doornen zien en zegt tegen Lucia: «Jij moet nog op de aarde blijven; Jezus wil zich van jou bedienen om mij bekend en geliefd te maken; Hij wil in de wereld de devotie tot mijn Onbevlekt Hart verspreiden. Ik beloof het heil aan hen die deze devotie zullen omhelzen. Hun zielen zullen door God bijzonder bemind worden, als bloemen die door mij voor zijn troon zijn gezet». Tijdens een latere verschijning, in het klooster van Pontevedra in Spanje, op 10 december 1925, heeft Onze-Lieve-Vrouw haar hart aan zuster Lucia laten zien terwijl naast haar het Kind Jezus stond. Dat zei tegen Lucia: «Heb medelijden met het Hart van je Heilige Moeder dat bedekt is met doornen die ondankbare mensen ieder ogenblik erin drukken zonder dat iemand een daad van herstel volbrengt om ze er weer uit te trekken». En Maria voegde daaraan toe: «Zie, meisje, mijn hart omringd met doornen die de ondankbare mensen ieder ogenblik erin drukken door hun godslasteringen en hun ondankbaarheid. Doe jij tenminste je best om mij te troosten en zeg van mijnentwege tegen allen die de eerste zaterdag van vijf achtereenvolgende maanden, nadat ze eerst gebiecht hebben, de Heilige Communie ontvangen, een rozenhoedje bidden en mij een kwartier lang gezelschap houden en daarbij de geheimen van de Rozenkrans overwegen teneinde tegenover mij openlijk ongelijk te erkennen, dat ik hun beloof hen bij te staan in het uur van hun dood, met alle genaden die nodig zijn voor het heil van hun zielen».

Men kan zich afvragen wat die grove beledigingen zijn die het Hart van Onze-Lieve-Vrouw zoveel verdriet doen. In het algemeen zijn het alle zonden die God beledigen. Daaronder zijn er die het Hart van onze Hemelse Moeder speciaal beledigen: allereerst de godslasteringen tegen haar drie grote voorrechten, haar Onbevlekte Ontvangenis, haar blijvende maagdelijkheid, haar goddelijk Moederschap; vervolgens de grove beledigingen met betrekking tot afbeeldingen die haar persoon voorstellen en tenslotte de misdaad van hen die kinderen tot minachting, spotternij en zelfs haat jegens hun Hemelse Moeder aanzetten. Ongetwijfeld moeten we het ook als bijzonder kwetsend voor haar Onbevlekt Hart aanrekenen wanneer wij in gebreke blijven ten aanzien van de deugd van zuiverheid. Wat dat aangaat zal Jacintha zuster Maria-Purificacion de woorden doorgeven die zij van Onze-Lieve-Vrouw had ontvangen: «De zonden waardoor de meeste zielen in de Hel worden geworpen zijn de zonden tegen de zuiverheid. Er zullen bepaalde modes komen die Onze-Lieve-Heer diep zullen beledigen. Mensen die God dienen moeten die modes niet volgen». Dezelfde Jacintha zei kort voor haar dood tegen Lucia: «Jij zult nog hier op aarde blijven om de mensen te laten weten dat Onze-Lieve-Heer in de wereld de devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria wil verspreiden. Laat niemand vergeten dat de Goede God ons zijn genaden wil verlenen door middel van het Onbevlekt Hart van Maria; die genaden moeten wij vragen aan haar Onbevlekt Hart… Het Hart van Jezus wil dat het Onbevlekt Hart van Maria met het zijne vereerd wordt».

De boodschap van Fatima is nog altijd actueel. Op de drempel van het derde millennium drukte Paus Johannes Paulus II zich tijdens de zaligverklaring van Francisco en Jacintha als volgt uit: «De boodschap van Fatima is een oproep tot bekering; zij doet een beroep op de mensheid opdat ze de draak die met zijn staart een derde van de sterren aan de hemel wegvaagde en ze op de aarde wierp (Apk 12,4), niet in de kaart speelt. Het uiteindelijke doel van de mens is de Hemel, zijn ware huis waar de Hemelse Vader in zijn barmhartige liefde, op ons wacht. God wil dat niemand verloren gaat. Daarom heeft Hij tweeduizend jaar geleden zijn Zoon naar de aarde gezonden om te zoeken en te redden wat verloren is (Lc 19, 10). Hij heeft ons gered door zijn dood aan het kruis. Laat niemand maken dat dit Kruis vergeefs was! Jezus is gestorven en verrezen om de eerstgeborene onder vele broeders te worden (Rom 8,29). In haar moederlijke bezorgdheid is de Allerheiligste Maagd hier in Fatima gekomen om aan de mensen te vragen «God, Onze Heer die al zo zwaar beledigd is niet meer te beledigen». De smart van een moeder noodzaakt haar te spreken; het lot van haar kinderen staat op het spel. Vandaar dat ze aan de herderskinderen vraagt: «Bid, bid veel en breng offers voor de zondaars; zovele zielen eindigen in de hel omdat niemand bidt en offers voor hen brengt»» (13 mei 2000).

Moge het ons worden vergund bij te dragen tot verbreiding van de devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria om een groot aantal zielen tot bekering te brengen en tot vurige liefde voor Jezus en Maria.

***

Zaterdagochtend 13 mei 2000 heeft Paus Johannes Paulus II te Fatima Francisco en Jacintha Marto zalig verklaard. Tijdens zijn preek drukte de Heilige Vader zich als volgt uit: Ik prijs u, Vader, omdat u ze hebt geopenbaard aan kleinen (Mt 11, 25). De lofprijzing van Jezus krijgt vandaag plechtig vorm in de zaligverklaring van de herderskinderen Francisco en Jacintha. Met deze ritus hoopt de Kerk door het aansteken van een kaars dat God de mensheid bijlicht in deze sombere en van vrees vervulde tijden. Moge de boodschap van hun leven altijd vurig blijven branden ter verlichting van de weg die de mensheid heeft te gaan».Francisco Marto wordt geboren op 11 juni 1908 en zijn zusje Jacintha op l0 maart 1810. Hun nichtje Lucia die samen met hen de Heilige Maagd zal zien is geboren op 22 maart 1907. Alle drie komen ze uit een gehucht, Aljustrel geheten, dichtbij Fatima, in het midden van Portugal. In het huisgezin van de familie Marto ademt men een christelijke sfeer die is gegrondvest op een sterk natuurlijk fatsoensbesef. Waarheidsliefde – liegen doe je niet – is een fundamentele regel die met zorg in acht wordt genomen. De zuiverheid liefhebben is nog een onderscheidend kenmerk van het gezin: vermaak, woordgebruik, bepaalde houdingen, alles is fatsoenlijk, fijn en zuiver. Christelijke vroomheid en gebed, de zondagsmis bijwonen, het ontvangen van de sacramenten zijn heel gewoon.De boeren van Aljustrel zijn arm en leven van wat hun rotsachtige grond en hun schapen opleveren. Lucia, Francisco en Jacintha hebben de gewoonte om samen hun kudden te weiden en bedenken daarbij spelletjes zonder hun waakzaamheid te verliezen. Op een lentedag in 1916 verschijnt hun een engel; het hoofd tot op de grond buigend zegt hij tot driemaal toe: «Mijn God, ik geloof, aanbid, hoop en bemin U ! Ik vraag U vergiffenis voor hen die niet geloven, niet aanbidden, niet hopen en U niet beminnen!» Tijdens een tweede verschijning, in de zomer, beveelt de engel hun aan God «gebeden en offers» aan te bieden. In september komt hij terug en houdt een kelk in de handen met erboven een Hostie waaruit druppels bloed vloeien. De engel knielt neer samen met de kinderen en laat hen driemaal herhalen: «Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep en offer U op het allerkostbaarst Lichaam, Bloed, Ziel en Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle heiligdommen van de aarde, tot eerherstel voor de versmadingen, heiligschennissen en onverschilligheid waardoor Hij beledigd wordt. Om de oneindige verdiensten van Zijn Allerheiligst Hart en het Onbevlekt Hart van Maria vraag ik U de bekering van de arme zondaars».

Door de oneindige verdiensten van zijn Heilig Hart en door de bemiddeling van het Onbevlekt Hart van Maria, vraag ik U om de inkeer van de zondaars». Op 13 mei 1917 brengen Lucia, Francisco en Jacintha hun schapen naar een plek, Cova da Iria genaamd. Het is twaalf uur en de lucht is helder. Plotseling doorklieft een lichtflits het hemelruim. De kinderen denken dat er onweer op komst is en drijven de schapen diep in het dal. Daar staat voor hen een jonge vrouw van een buitengewone schoonheid, een en al licht, gekleed in een lange witte jurk en een sluier die reikt tot de voeten. Ze staat op een lichte wolk vlak naast een groene eik. Ze lijkt een jaar of achttien. Lucia vraagt haar: «Waar bent u vandaan, mevrouw? Ik ben van de Hemel. En wat wenst u van ons? Ik ben gekomen om jullie te vragen zesmaal achtereen hier te komen, op dezelfde tijd, de 13e van iedere maand. Daarna zal ik jullie zeggen wie ik ben en wat ik van jullie verlang. U komt uit de Hemel en ga ik ook naar de Hemel? Ja, daar ga jij naartoe. En Jacintha? Zij ook. En Francisco? Hij ook; hij moet wel zijn rozenhoedjes bidden».

Wie zal ons het geluk laten zien? (Ps 4, 7)

Wat de Heilige Maagd ons het eerst leert is dat we niet mogen vergeten dat de Hemel werkelijk bestaat. God heeft ons op de wereld gezet om Hem te leren kennen, Hem lief te hebben en Hem te dienen en aldus in het Paradijs te komen. Zij die in de genade en de vriendschap van God sterven en die volledig gezuiverd zijn, komen de Hemel in waar ze voor altijd gelijk zijn aan God, omdat ze Hem zien zoals Hij is (1Joh 3, 2), van aangezicht tot aangezicht (vgl. 1Kor. 13, 12). Dit volmaakte leven van eenheid en liefde met de Heilige Drie-eenheid, met de Heilige Maagd, de engelen en de heiligen, dat alles als resultaat van een gave Gods om niet, is het uiteindelijke doel en de verwerkelijking van de diepste verlangens van de mens, de staat van het definitieve en hoogste geluk. God heeft inderdaad in het hart van de mens het verlangen naar geluk gelegd teneinde de mens tot Hem aan te trekken. Het verlangen naar de hemel leert ons dat het ware geluk niet in rijkdom of welzijn is gelegen, noch in de menselijke glorie of in macht, noch in ieder ander werk van de mens, hoe nuttig het ook moge zijn, zoals de wetenschappen, de techniek en de kunst, noch in welk schepsel dan ook, maar in God alleen, bron van ieder goed en van alle liefde. «God alleen verzadigt», zegt H. Thomas van Aquino.

Na de kinderen te hebben gesterkt door de grootse belofte van de hemel, voert de Vrouwe hen binnen in het mysterie van de Verlossing en vraagt hen in allerfijnste bewoordingen daaraan deel te nemen: «Willen jullie je aan God geven om een offer te brengen en gaarne alle pijn aanvaarden die Hij jullie zal mogen doen lijden ter vergeving van de zonden, om de godslasteringen evenals alle beledigingen die het Onbevlekt Hart van Maria worden aangedaan weer goed te maken? Ja, dat willen wij! antwoordt Lucia. Jullie zullen veel te lijden krijgen maar Gods genade zal bij jullie zijn en jullie altijd te hulp komen». Al sprekende opent de Verschijning de handen en dit gebaar verspreidt over de zieners een bundel van mysterieus licht dat hun zielen binnendringt en hen zichzelf in God laat zien.

Deze genade waardoor God zich heeft gevoegd bij de drie kinderen in het diepst van henzelf brengt Francisco in verrukking. Door een verbazingwekkend mysterie maakt God zich aan hem bekend als zijnde «bedroefd» vanwege de zonden van de mensen. In deze jongen van amper negen jaar komt dan een radicale ommekeer tot stand. Op het eerste gezicht lijkt hij minder begunstigd dan de andere twee kinderen. Lucia ziet Onze-Lieve-Vrouw en spreekt met Haar; Jacintha ziet haar en hoort haar, maar spreekt niet; Francisco ziet haar alleen, maar hoort haar niet en spreekt niet met Haar. Hij besluit echter tot een intens geestelijk leven over te gaan. Hoewel hij weet dat zijn intrede in de Hemel wordt beïnvloed door het bidden van veel rozenhoedjes, leeft hij niet minder voort in een wonderbaarlijke staat van rust en vertrouwen. Hij gaat iedere dag twee en soms zelfs meer rozenkransen bidden. Zijn vroomheid is verre van een mechanisch herhalen van gebeden van de rozenkrans maar dompelt hem in de gebruikelijke staat van oratio. Zijn voornaamste zorg is Onze-Lieve-Heer gezelschap houden en Hem troosten. Op een nacht hoort zijn vader hem snikken: «Ik denk aan Jezus die zo bedroefd is vanwege de zonden die men tegen Hem begaat», vertrouwt Francisco hem toe. Op de vraag van Lucia: «Wat zou je liefst willen: Onze-Lieve-Heer troosten of de zondaars bekeren zodat de zielen niet naar de hel gaan?», antwoordt hij: «Ik troost liever Onze-Lieve-Heer, maar daarna wil ik de zondaars bekeren zodat ze Hem niet meer beledigen».

De parabel van de Verloren Zoon onthult ons dat het drama van de zonde niet alleen dat van een zoon is die zich verwijdert van het ouderlijk huis, maar ook de tragedie van de vader die onder die verwijdering lijdt. God bevindt zich mysterievol in deze situatie wanneer wij zonden begaan. In onze menselijke taal zeggen wij dan dat God «lijdt» onder onze verwijdering. De zielen die zijn vervuld van een zeer intense godsliefde zijn bezorgd om de gevolgen van de zonde in het Hart van God die zij willen «troosten» Dat schijnt Francisco’s geval te zijn geweest. De kleine ziener die, wat de verschijningen betreft, het minst begunstigd schijnt te zijn geweest heeft de hoogste toppen van de christelijke spiritualiteit bereikt.

De uitwerking van de verschijningen op Jacintha blijkt vooral na 13 juli. Op die dag laat Onze-Lieve-Vrouw aan de drie kinderen de hel zien. Lucia zal daarover schrijven: «Zij liet ons een oceaan van vuur zien… en ondergedompeld in dat vuur de demonen en de zielen als zwarte gloeiende doorzichtige kolen… temidden van geschreeuw en gejammer van smart en wanhoop die angstaanjagend waren en deden beven van schrik». De Heilige Maagd vraagt dat zij dit visioen voor zich houden. Zij zal Lucia pas in 1941 toestaan het te openbaren. Jacintha houdt er een indruk aan over die haar voor het leven tekent. Vanaf die dag toont ze zich zeer bezorgd om de arme zielen die in de hel terecht komen. Ze gaat vaak op een steen of op de grond zitten en zegt dan diep peinzend: «O, de hel! Wat een verdriet heb ik om de zielen die naar de hel gaan!» Het blijft in haar geval echter niet bij een vruchteloos verdriet maar, bewogen door een zeer verheven naastenliefde, bidt ze en offert zich heldhaftig op voor hen die gevaar lopen zich te verliezen.

Een pijnlijke realiteit

Het visioen van de hel waarmee de drie kinderen zijn begunstigd, is geen overdrijving van de realiteit die het vertegenwoordigt. Het is er een voorstelling van die de menselijke geest in staat is te bevatten. Paus Paulus VI zet in zijn «Credo van het Volk Gods» eerst het perspectief van de liefde en barmhartigheid van God uiteen welke ons naar het eeuwig leven leiden. Maar hij voegt eraan toe dat «zij die tot op het laatst deze liefde en barmhartigheid weigeren, het nimmer dovende vuur ingaan». In 1992 zei Lucia, die Karmelietes is in Coïmbra (Portugal) sinds 1948, tegen een kardinaal die haar kwam bezoeken: «De hel is een realiteit. Gaat u voort met preken over de hel, want Onze-Lieve-Heer zelf heeft over de hel gesproken en het staat in de Heilige Schrift. God veroordeelt niemand tot de hel. De mensen veroordelen zichzelf tot de hel. God heeft de mensen de keuzevrijheid gegeven en Hij eerbiedigt deze vrijheid van de mens». In een voorafspiegeling van het laatste oordeel verklaart Jezus: En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten… En deze zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven (Mt 25, 41 en 46).

De voorstanders van de antiklerikale politiek in Portugal ageren tegen de gebeurtenissen in Aljustrel. Het hoofd van het arrondissement van Vila Nova de Ourém waaronder het gehucht valt is een bekrompen man. Op 13 augustus begeeft hij zich naar Fatima en voert de drie kinderen via een list naar Ourém. De zienertjes zijn hevig ontsteld dat ze niet op de afspraak met de Heilige Maagd kunnen zijn. Ze bieden Onze-Lieve-Heer dit grote offer aan. Wanneer ze worden ondervraagd over de verschijningen, vertellen ze wat ze hebben gezien zonder het geheim prijs te geven. Men belooft hen gouden bergen maar ze laten zich nergens door imponeren. Als laatste middel voert de administrator de kinderen naar het gevang en zegt: «Als jullie nog lang treuzelen met spreken laten we jullie in de olie bakken». En vervolgens tegen Jacintha: «Zeg het geheim dat je beweert te hebben ontvangen. Ik mag het niet. Mag je niet? Welnu, ik weet wel iets waardoor je wel mag!». Jacintha wordt meegenomen door een gendarme. Na een paar minuten richt de administrator zich tot Francisco: «Zo, je zus bakt in de olie!. . En nu jij! Zeg mij je geheim. Ik mag het tegen niemand zeggen». En hij wordt eveneens meegenomen. Dan is het de beurt aan Lucia. In werkelijkheid is het maar komedie; Lucia zal later echter bekennen: «Ik dacht dat het ernst was en dat ik zou sterven. Maar ik was niet bang en ik beval me aan aan de Heilige Maagd». Een dergelijke moed bij kinderen is een blijk van de bovennatuurlijke tussenkomst van God die deze kracht schenkt.

Op 13 september bevestigt de Heilige Maagd haar belofte een groot wonder te verrichten op 13 oktober. Op die dag maakt de Vrouwe haar naam bekend: «Ik ben Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Ik verlang dat men hier een kapel te mijner ere bouwt en dat men doorgaat met iedere dag de rozenkrans te bidden». De menigte wordt geschat op 50.000 personen. Aan het eind van de verschijning begint de zon te dansen, allerlei kleuren uit te stralen en lijkt vervolgens zigzag op de menigte in te springen en neemt tenslotte weer haar plaats in, een wonder dat aan de verschijningen krediet verleent. De daarop volgende dagen worden de kleintjes belaagd door allerlei soorten mensen met een eindeloze reeks van ondervragingen. Zoals de Heilige Maagd hen had aanbevolen, bieden ze hun lijden aan God aan. Om de zondaars te redden kunnen ze geen offers genoeg brengen.

«Wat een prachtig licht!»

In de herfst van 1918 wordt Francisco ernstig ziek door de «Spaanse» griep: hij wacht op de dood met evenveel zekerheid als geduld. Zelfs tijdens de ogenblikken van de hevigste koorts vergeet hij zijn rozenhoedjes niet. Op een dag vraagt Lucia hem: «Lijd je erg? Ik heb zo’n erge hoofdpijn! antwoordt hij, maar ik wil het dragen om Onze-Lieve-Heer te troosten». Op 2 april 1919 biecht hij en de dag daarop doet hij zijn Eerste Communie die tevens zijn sacrament van de stervenden is. Sinds hij de communie heeft ontvangen voelt hij niet meer de geringste pijn. Tegen tien uur ’s avonds zegt hij tegen zijn moeder: «Kijk, mamma, wat een prachtig licht daar bij de deur». Na een tijdje: «Nu zie ik het niet meer». Zijn gezicht klaart op als dat van een engel en, zonder doodsstrijd, met een flauwe glimlach op de lippen, maakt zijn ziel zich los van zijn lichaam en voegt zich bij de Vrouwe wier schoonheid hij op aarde in een flits heeft mogen aanschouwen. Francisco, de laatste in de Cova, treedt als eerste het Paradijs binnen.

Jacintha wordt ook door de epidemie getroffen. Van een nukkig, fijngevoelig meisje dat verzot is op spelen en dansen is ze veranderd in een geduldig, krachtdadig en ten opzichte van haar lijden hard kind. Ze is echter niet nors. Terwijl ze de lammeren hoedt of bloemen plukt, zingt ze, op geïmproviseerde wijsjes: «Zoet Hart van Maria, wees mijn heil! Onbevlekt Hart van Maria, bekeer de zondaars, behoed hun zielen voor de hel». Voor de Paus koestert ze een bijzondere liefde. Bij de verschijning op 13 juli 1917 had de Heilige Maagd gezegd: «De Heilige Vader zal veel te lijden krijgen». Enige tijd later krijgt Jacintha twee bijzondere openbaringen. Op een dag zegt ze tegen Lucia: «Ik heb de Heilige Vader gezien, in een zeer groot huis, geknield voor een tafel, het hoofd in de handen en hij huilde. Buiten waren er heel veel mensen. Sommigen gooiden stenen naar hem, anderen wierpen hem beledigingen naar het hoofd en zeiden lelijke dingen tegen hem. Arme Heilige Vader! We moeten veel voor hem bidden!» Een andere keer ziet ze de Paus bidden met een menigte voor het Onbevlekt Hart van Maria. Deze onthullingen maken Jacintha bijzonder vurig tijdens haar van liefde vervulde gebeden voor de Heilige Vader. Paus Johannes Paulus II, die beseft dat ze hem persoonlijk hebben gebaat, heeft uiting gegeven aan zijn erkentelijkheid jegens Jacintha in zijn preek tijdens de mis van de zaligverklaring: «Ik wil nogmaals hulde brengen aan de goedheid van de Heer jegens mij, toen ik op 13 mei 1981 hard werd geslagen en van de dood werd gered. Ik wil eveneens mijn erkentelijkheid betuigen jegens de zalige Jacintha voor de offers en de gebeden voor de Heilige Vader die zij zo zeer had zien lijden».

«Het is zo heerlijk om bij Hem te zijn!»

Op een dag vertrouwt Jacintha Lucia toe: «Onze-Lieve-Vrouw is me komen opzoeken. Zij wil dat ik naar twee ziekenhuizen ga. Maar het is niet om mensen te genezen, maar om meer te lijden uit liefde voor Onze-Lieve-Heer en voor de zondaars». Intussentijd bidt ze veel en laat geen gelegenheid voorbijgaan om offers te brengen: ze staat ’s nachts op om op haar knieën het Angelus te bidden, aanvaardt het drinken van bekers melk waarvan ze bijna moet overgeven, brengt het offer zich ondanks de pijn die ze heeft niet in haar bed om te draaien. Als Lucia terugkomt van de mis, zegt ze tegen haar: «Kom heel dicht bij me want jij draagt de verborgen Jezus in je hart. Ik weet niet hoe, ik voel Onze-Lieve-Heer in mij en zonder Hem te zien of Hem te horen, begrijp ik wat Hij tegen me zegt. Het is zo heerlijk om bij Hem te zijn!…»

Ze wordt naar het ziekenhuis van Vila Nova de Ourém vervoerd. Gescheiden te worden van Lucia vindt ze het allerergst want alleen haar nichtje is in staat haar te begrijpen. Er is een fistel in haar linkerzij opengegaan. «Zeg tegen niemand dat de wond mij pijn doet, vraagt ze in vertrouwen aan Lucia die haar is komen opzoeken. Zeg tegen Jezus in het Tabernakel dat ik veel van Hem houd». Op een dag vertelt ze aan Lucia: «De Heilige Maagd heeft me aangekondigd dat ik naar Lissabon, naar een ander ziekenhuis ga. Ik zal je niet meer weerzien en de familie ook niet. Na veel te hebben geleden zal ik alleen sterven». Ze lijdt zeer onder dat vooruitzicht: «Wat maakt het je uit, merkt Lucia op, als de Heilige Maagd je komt halen! Ja, dat is waar. Maar op sommige momenten vergeet ik dat Zij me zal komen halen om me met Haar mee te nemen».

Jacintha wordt overgebracht naar Lissabon voor een chirurgische ingreep die nog pijnlijker is doordat de zieke zo zwak is dat ze een algehele anesthesie niet kan verdragen. Wanneer de operatie achter de rug is zijn het de verbanden die het kind de vreselijkste pijn bezorgen. De Allerheiligste Maagd komt haar opzoeken en neemt al haar pijnen weg. Het gezicht van Maria ziet er heel droef uit: «De zonden die de meeste zielen verloren doen gaan zijn de zonden van het vlees, vertrouwt ze haar uitverkorene toe. Men moet de zonde opgeven, niet in de zonde volharden, zoals men tot nu toe gedaan heeft. De mensen moeten hoognodig zeer veel penitentie doen».

Enkele dagen na de operatie doen zich een paar complicaties voor. Op de avond van 20 februari 1920 biecht Jacintha; de priester denkt dat hij tot de volgende ochtend kan wachten om haar de Heilige Eucharistie te brengen. Dezelfde avond echter, tegen half elf, blaast ze zacht de laatste adem uit.

Nog een tijdje

Op 13 juni 1917 had Lucia aan de Heilige Maagd gevraagd hen alle drie mee te nemen naar het Paradijs. «Goed, antwoordde Maria. Jacintha en Francisco zal ik spoedig meenemen. Maar jij zult nog een tijdje hier op aarde blijven. Jezus wil zich van jou bedienen opdat de mensen mij leren kennen en zullen beminnen. Hij wil in de wereld de devotie jegens mijn Onbevlekt Hart een vaste plaats geven. Ik zal je nooit in de steek laten. Mijn Onbevlekt Hart zal je toevlucht zijn en de weg die je naar God zal voeren». Toen ze deze woorden uitsprak, vertelt Lucia, «strekte de Heilige Maagd de handen uit en liet ons een tweede keer de weerschijn zien van het intense licht dat haar omhulde en waarin wij onszelf zagen als gedompeld in God. Jacintha en Francisco leken te staan in een gedeelte dat zich naar de Hemel verhief en ik in het gedeelte dat zich uitspreidde over de aarde. Boven de palm van de linkerhand van Onze-Lieve-Vrouw, was een Hart te zien dat omringd werd door doornen die er zich in vastpinden. We begrepen dat het het Onbevlekt Hart van Maria was, zwaar beproefd door de zonden van de mensheid en dat vroeg om herstel». Tijdens haar ziekte had Jacintha tegen Lucia gezegd: «Zeg tegen iedereen dat de goede God ons zijn genaden verleent door bemiddeling van het Onbevlekt Hart van Maria; dat de mensen niet aarzelen er Hem om te vragen; dat het Hart van Jezus vereerd wil worden samen met het Onbevlekt Hart van Maria; dat de mensen de vrede moeten vragen aan dit Onbevlekt Hart, omdat God die aan dit Hart heeft toevertrouwd». Sinds die dag heeft Lucia onafgebroken getuigenis afgelegd van de bovennatuurlijke dingen die in Fatima zijn gebeurd. De Heilige Maagd is zo fijngevoelig geweest ervoor te zorgen dat zij de ceremonie van de zaligverklaring van haar neef en nichtje heeft kunnen bijwonen.

Bij die gelegenheid herinnerde de Paus ons eraan dat «God verlangt dat niemand verloren gaat; daarom heeft Hij tweeduizend jaar geleden zijn Zoon naar de aarde gezonden om te zoeken en te redden wat verloren is (Lc 19, 10). Hij heeft ons gered door zijn dood aan het kruis. Laat niemand maken dat dit Kruis vergeefs was!… In haar moederlijke bezorgdheid is de Allerheiligste Maagd hier in Fatima gekomen om aan de mensen te vragen «God , Onze Heer die al zo zwaar beledigd is niet meer te beledigen». De smart van een moeder noodzaakt haar te spreken; het lot van haar kinderen staat op het spel. Vandaar dat ze aan de herderskinderen vraagt: «Bid, bid veel en breng offers voor de zondaars; zovele zielen eindigen in de hel omdat niemand bidt en offers voor hen brengt»».

Deze oproep van Onze-Lieve-Vrouw is gericht aan ieder van ons. Op 20 april 1943 maakte Lucia de bisschop van Leiria duidelijk welke penitenties God van zijn kinderen verwacht: «De Goede God doet het verdriet te zien dat zo’n gering aantal zielen in staat van genade verkeert en genegen is zich het nodige te ontzeggen om zijn Wet in acht te nemen. En penitentie is juist hetgeen Hij nu eist, het is het offer dat ieder zich moet opleggen teneinde een gerecht leven in overeenstemming met zijn Wet te leiden». Ter versterving, zo vervolgt de boodschap, wil God slechts dat we eenvoudig en eerlijk onze dagelijkse taken volbrengen en onze zorgen en lasten aanvaarden; en Hij wenst dat deze weg duidelijk wordt getoond aan de zielen, want velen verbeelden zich dat penitentie zware boetedoening betekent en, daar ze noch de kracht noch de edelmoedigheid bezitten deze op zich te nemen, zijn ze licht ontmoedigd en vervallen in een leven van onverschilligheid en van zonde».

Met behulp van de genade kan eenieder dit zeer eenvoudig programma van penitentie ten uitvoer brengen, via de dagelijkse plicht van staat waarbij de nodige kracht wordt geput uit het bidden en overdenken van de rozenkrans. Dat vragen wij voor u aan het Onbevlekt Hart van Maria en aan de Heilige Jozef.

door Dom Antoine Marie osb

Bronnen: http://www.clairval.com/lettres/nl/2007/05/09/5090507.htm

http://www.clairval.com/lettres/nl/2001/12/25/4261201.htm

Een gedachte over “Fatima

  1. Pingback: Fatima  | 2012-2019: Werk voor de glorie en de eer van Jezus Christus

Plaats een reactie