God heelt meer dan mensen kunnen breken
Hans Tercic
Wanneer het leven aan scherven gaat
Meer dan eens hoor je mensen zeggen ‘ik voel me gebroken.’ Ze verwoorden daarmee telkens de ervaring dat hun leven in duigen lijkt te vallen. Wat heel en mooi leek, blijkt dan in scherven uiteen te vallen. Het leven valt in stukjes uit elkaar en datgene wat er nog samenhang – zin – aan geeft, is niet langer duidelijk. Alles lijkt stuk. Meestal volgt dan een dubbele reactie. Aan de ene kant gaat men naar een schuldige zoeken: de mens zelf, medemensen, de maatschappelijke structuren, de natuur, God. Aan de andere kant heeft men dan de neiging zich terug te trekken in de eigen pijn. Al het andere lijkt niet meer te bestaan. Men wordt als Job op zijn mestvaalt: zittend op de puinhoop van het leven krabt men de eigen wonden met de scherven die overgebleven zijn. Menselijk gezien zijn deze reacties begrijpelijk en vaak ook onvermijdelijk. De schuld van iets of iemand speelt maar al te vaak een rol wanneer iets in het leven stukgaat. En de pijn van de gebrokenheid kan zo hevig zijn dat ze de mens in een soort wurggreep neemt. Bovendien: indien iets dat je dierbaar is stukbreekt, hoe kun je het dan nog bewaren behalve door de scherven ervan krampachtig vast te houden, ook al snijden ze je voortdurend in de handen?
Weer nuchter worden
Net als een grote gelukservaring brengt ook ondervonden pijn ons in een soort ‘roes’-toestand. We gaan helemaal op in één gevoel en verliezen de hele werkelijkheid uit het oog. Willen we overleven en weer ‘normaal’ onze levensweg voortzetten, dan zullen we uit deze ‘roes’ moeten komen en weer nuchter worden. Daarvoor is doorgaans tijd nodig en die tijd moeten we elkaar steeds gunnen. Liefde geeft ruimte en tijd en weet daarom op de ander te wachten. De pijn van de gebrokenheid mag immers nooit verdrongen worden. De treurnis erover mag en moet gevoeld kunnen worden. In die treurnis blijven hangen verstikt evenwel het leven en verblindt. De eerste stap in de richting van een ‘ontnuchtering’ van de pijn, wordt gevormd door de ontdekking dat er nog meer in de wereld is dan onze pijn. Ons hart mag dan door iets gebroken zijn, daarmee is nog niet de hele wereld aan scherven gegaan. Weer oog krijgen voor wat mooi, goed en waar blijft, opent de donkere kerker van eigen verdriet en doet ons opnieuw leven in weidser perspectief. Eigen gebrokenheid kan voor een stuk genezen worden door heelheid die wij elders zien. De schoonheid van een muziekstuk kan ons bijvoorbeeld wijzen op iets anders dan onze eigen ‘wanklanken’, en de hartelijke vriendelijkheid van één mens kan onze aandacht op iets anders richten dan de bruutheid waarmee een ander ons heeft gekwetst! Bovendien ontdekken we ook in onszelf dat het feit dat er iets stuk breekt nog niet betekent dat alles mislukt is. Tegenover iedere misstap staan altijd nog wel enige goede daden, of, een ander voorbeeld, het wegvallen van een geliefde berooft ons nog niet van de trouwe liefde van vele anderen! Soms moeten we zelfs iets kostbaars verliezen om andere kostbaarheden te kunnen gaan zien en waarderen. De tweede stap in de ‘ontnuchtering’ van de ‘pijnroes’ wordt gezet op het moment dat men begint in te zien dat juist hetgeen zo’n pijn doet altijd wijst op iets dat het leven goed en ‘heel’ maakt. De tranen van de rouw openbaren ons hoezeer een liefdevolle gemeenschap wezenlijk is voor de gaafheid van ons leven; de pijn over ervaren wreedheid verwijst naar de noodzaak van omzichtige zorg voor elkaar; het smartelijke berouw over zonde geeft aan wat heiligheid is. In de gebrokenheid wordt ons duidelijker wat heelheid inhoudt. Onze pijn is als het negatiefje van een kleurenfoto: het is donker en somber, maar juist ontwikkeld, toont het heerlijke kleuren!
God blijft ‘heel’
Wat we tot hier stelden, geldt eigenlijk voor gelovigen en ongelovigen. Allen kunnen deze weg van heling gaan, maar met dit voorbehoud: het gaat, altijd om een voorlopige heling. Uiteindelijk breek toch alles stuk in onze dood; of in onze schuld. Wat baat het te weten wat het leven is indien je het toch verliest? Wat baat het te weten wat heiligheid is, indien je eigen schuld, onherstelbaar, moet erkennen? Weten wat het leven kan zijn, mag dan helpen om door te leven, het verhindert niet dat je ooit moet sterven. Besef van wat heiligheid is, mag helpen om anders te gaan leven, het maakt het voorbije kwaad niet goed. De negatieve pijn mag dan wel een positief goed openbaren, indien dit laatste niet haalbaar is, kan het onze pijn zelfs hopeloos verergeren. De hoop kan alleen maar overleven wanneer men weet dat het bij iemand of ooit allemaal ‘in orde’ zal zijn. Menselijkerwijs gezien bestaat daarover geen enkele zekerheid. Voor zover wij kunnen zien hangt ieder menselijk leven met stukjes en beetjes aan elkaar en dreigt het ieder moment ook weer uit elkaar te vallen. Alleen van God belijden wij dat Hij ‘één’ is, en daarmee belijden wij niet enkel dat er maar één God is, maar ook dat Hij uit één stuk is en nooit uiteen kan vallen! God is en blijft ‘heel’, ook al is de mens gebroken.
De éne God belangrijker dan alle gebrokenheid
Het behoort tot het wezen van het geloof voor ogen te houden dat God belangrijker is dan de mens. Dit wordt vlug verkeerd begrepen: het betekent niet dat de mens (en de menselijke ervaringen) onbelangrijk of van geen waarde zijn, wel dat God steeds een meerwaarde heeft ten aanzien van de mens. En in dat laatste schuilt juist de heling van de mens. Wanneer de mens naar zichzelf kijkt (en zichzelf voelt), kan hij niet anders dan veel hartverscheurende gebrokenheid zien. Wanneer hij echter naar God kijkt, wordt hij een heelheid gewaar die het eigen verscheurde hart weer tot eenheid en vrede brengt. Geloven wil zeggen dat je meer belang hecht aan datgene wat je in God ziet dan aan hetgeen je over jezelf weet. Geloven is daarom je eigen gebrokenheid durven plaatsen in de werkelijkheid van Gods heelheid. De uitwerking daarvan kan men vergelijken met wat aan een vermoeide en door zorgen gekwelde wandelaar geschiedt wanneer hij plotseling het vergezicht van een groots en heerlijk landschap ziet; hoe meer hij daar aandacht aan geeft en in opgaat, hoe meer hij de eigen kleinheid en zorgen vergeet. De blik op het grootse bevrijdt uit de benauwende opgeslotenheid in het eigen ik. Het grootse verruimt en het verhevene verheft!
God heelt
Toch kunnen hierbij enige vragen gesteld worden. De eerste is deze: verplettert de blik op de altijd grotere God niet de mens? Doet het zien van Zijn heelheid niet het verzet tegen en de wanhoop over eigen gebrokenheid toenemen? Het antwoord hierop zou bevestigend zijn indien de mens zichzelf met God ging vergelijken, als ging het om twee werkelijkheden die je naast elkaar kunt plaatsen. In feite is de grootsheid en heelheid van God niet de maat waaraan de menselijke kleinheid en gebrokenheid gemeten moet worden, maar de ruimte waarin de mens leven en genezing ontvangen kan. Bij God verplettert het grote het kleine niet, integendeel, het vangt dit op en geeft het geborgenheid! De grootheid van God geeft aan het altijd brokkelige en soms gebroken menselijke leven samenhang en houvast. Een andere vraag die men zich kan stellen is deze: is de altijd grotere God de mens wel zo goedgezind dat deze bij Hem heling kan vinden? Dit is de meest wezenlijke vraag. Het antwoord erop is alleen maar in Jezus Christus te vinden. Van Hem belijden wij dat Hij de Zoon van God is die mens werd en onder ons kwam wonen. Hij kwam niet om de wraak te voltrekken, maar om als een geneesheer te zorgen voor de heling van de zieken. In Hem maakt de grote God zich zo klein als een mens om de geknakte mens met de overmaat van zijn liefde weer heel te maken. Aan deze opdracht bleef Hij trouw, zelfs toen mensen Hem stuksloegen aan het kruis. Juist daar werd duidelijk welke kracht de overmaat van Gods liefde heeft. Vanaf het kruis weerklonk geen roep om vergelding maar wel de bede om vergeving. En in de dood van Jezus werd het leven niet verder afgebroken, maar ‘opgebouwd tot een nieuw bestaan’ (Eucharistisch Gebed IV). De verrijzenis van Jezus was beduidend meer dan de heling van een stukgeslagen aards bestaan; het was een omvorming van het aardse tot hemelse heerlijkheid. Heling die oneindig verder ging dan mensen konden breken. De ware grootheid van God wordt openbaar in Jezus Christus. In Hem zien wij dat Gods liefde niet afhangt van het menselijke antwoord. Gods liefde is niet afhankelijk van de onze, Hij blijft liefde zelfs wanneer de mens haat teruggeeft! Bovendien laat Jezus ons zien dat waar Gods liefde binnentreedt, alle gebrokenheid op een onverhoopte wijze geheeld wordt.
Hoop op heling
Het geloof nodigt de mens steeds uit om verder te kijken dan de eigen pijn en de maar al te zeer ervaren gebrokenheid los te laten in de ruimte van Gods heelheid. Dit is mogelijk omdat de heelheid van God zich bewijst doordat Hij zichzelf blijft ook wanneer het kwade Hem stuk wil slaan (vgl. Jezus op zijn kruis). Gods heelheid is liefde die de brokstukken van het leven weer bijeenbrengt en tot verzoende eenheid samenvoegt. Geloven wil zeggen aan die heelheid van God net meer waarde te hechten dan aan de scherven die men in handen houdt. Wie zo naar God durft te kijken, hoeft zich niet op te sluiten in een blijvende ‘roes’ van de pijn. De gelovige hoeft de eigen gebrokenheid en de pijn daarover niet te ontkennen of te verdringen, maar laat zich wel te midden daarvan hoopvol openen voor de komende heling. Vertwijfelen in eigen gebrokenheid, zelfs wanneer die door eigen schuld veroorzaakt werd, is uiteindelijk een vorm van hoogmoed: alsof de mens en al wat hij doet en misdoet ooit zwaarder zou kunnen wegen dan God en wat Hij in Jezus Christus voor de mens deed. Overgave aan Jezus geneest ons van deze ziekmakende hoogmoed en opent zo de weg naar volledige heling.
Hans Tercic, Uit; Boodschap van alle naties, Tijdschrift voor het Banneuxwerk, Jaargang 1997 – 1, blz. 4-6.
Hans Tercic (1956) doceert dogmatiek en exegese Nieuwe Testament aan het diocesaan seminarie van het bisdom Hasselt.