Adam en… Kaïn

Visioenen gegeven aan pastoor Guido Bortoluzzi

Het Bijbelse Boek Genesis; de schepping en de oorsprong van de mens.

Nieuwe visie en verrassende ophelderingen over de oorsprong van de mens, de aarde en het heelal. Het betreft openbaringen van onze Heer Jezus Christus aan de priester Guido Bortoluzzi gegeven betreffende de oorsprong van Adam en Eva, en de erfzonde door Adam. Deze openbaringen zijn voor priesters en religieuzen, maar ook voor de standvastige gelovigen erg belangrijk, omdat zij ons de noodzakelijkheid van de Verlossing beter doet begrijpen.

“De theologie leert dat God die alles ‘goed’ maakt, het eerste menselijke paar ‘zeer goed’ maakte, en dat niet volgens de manier van een dierlijke staat waaruit het in de loop van duizenden jaren en ten koste van onnoemelijk lijden zou zijn geëvolueerd. De ‘Mens’ (Adam) kon dus niet de vrucht zijn van een evolutie, want in dat geval zou de mensheid in haar oorspronkelijke staat niet iets ‘zeer goeds’ zijn geweest. Het is duidelijk dat als de door God geschapen ‘Mens’ een volmaakt wezen was, terwijl anderzijds de archeologische ontdekkingen tonen dat de mens van de prehistorie een onvolmaakt wezen was, het de erfzonde is geweest die hem in al zijn aspecten heeft ontaard tot zelfs het aannemen van de uiterlijke kenmerken van mensachtigen (zoals Kaïn door don Guido werd gezien). Indien de ‘Mens’ in lichaam en ziel verdorven raakte, dus niet alleen in de geest, is het logisch dat de erfzonde een zonde is geweest van kruisbevruchting, wat te wijten valt aan een (bepaalde verboden) gemeenschap buiten de (Adamitische) soort”. (Hubert Luns, Opheldering t.a.v. Oorsprong van de Mens volgens Don Guido Bortoluzzi, 3e Ed, http://www.scribd.com/doc/76950089/Opheldering-t-a-v-Oorsprong-van-de-Mens-volgens-Don-Guido-Bortoluzzi-3eEd , blz. 5).

Ophelderingen bij de duistere gedeelten van de Genesis

Deze openbaring heeft tot doel de duistere plaatsen van de Genesis op te helderen met wetenschappelijke argumenten die toegankelijk zijn voor allen. De Heer eist voor Zich elke scheppingsdaad op en legt ons de modaliteiten uit waarmee Hij rechtstreeks tussengekomen is, hetzij bij de schepping van de Mens, hetzij voor gelijk welke andere soort.

Samengevat zegt God dat elke schepping van een nieuwe soort altijd vertrokken is van een kiem en dat er nooit een plant of dier geschapen is in een fase van ontwikkeling of als bij toverslag. Dit beginsel van elke schepping is zowel geldig voor het heelal als voor het leven.

Hij legt ons niet uit hoe Hij het leven geschapen heeft bij zijn ontstaan, maar door te tonen hoe Hij handelde om de eerste Man en de eerste Vrouw te scheppen, suggereert Hij om dit beginsel uit te breiden tot de schepping van alle andere soorten.

Ook de eerste Man en de eerste Vrouw werden niet geschapen als volwassenen zoals de fundamentalistische creationisten zouden willen doen geloven, noch in een staat van evolutie zoals de evolutionisten beweren, maar ze werden geschapen in hun eerste kiem met absolute volmaaktheid.

Waar had dat embryonale leven zich beter kunnen ontwikkelen tenzij in de schoot van een wijfje dat reeds behoorde tot een bestaande soort? Voor dit doel bediende de Heer zich als middel, voor de schepping van de Man en de Vrouw, van een wijfje van een nu uitgestorven soort.

Daarom werd deze handelwijze middellijke schepping genoemd. God heeft als middel of onderbouw datgene gebruikt dat reeds geschapen was. Deze regel werd reeds eerder gebruikt voor de schepping van gelijk welke andere nieuwe soort. Het enige maar uiterst belangrijke verschil was, dat in de schepping van de Man en de Vrouw, God vanaf het eerste ogenblik van hun ontvangenis, een nieuw element toevoegde, Zijn Geest, zodat het Zijn geestelijke Kinderen werden.

Bijgevolg de Mens komt voort maar stamt niet af van de onmiddellijke lagere soort. In alles en voor alles is hij een nieuw schepsel, daar er nooit een gen van de lagere soort naar de hogere doorgegeven werd. Alleen het voedsel werd doorgegeven. (Dit neemt niet weg dat wellicht om afstotingsproblemen te vermijden, beide soorten geschapen werden met talrijke gelijke genen). De Heer zegt bovendien dat Hij voor elke soort een enkel stampaar schiep, mannetje en wijfje, beiden met de kenmerken van een bepaalde soort. Het was de overweldigende hoeveelheid soorten in stijgende ontwikkeling en met een steeds grotere volmaaktheid, die de evolutionisten in dwaling bracht, zodat zij er uit besloten dat er een spontaan evolutieproces bezig was.

De Heer laat zien hoe de menselijke soort, die volmaakt geschapen was, bezoedeld werd door een daad van verbastering, die begaan werd vanaf het eerste geslacht met de soort waaruit hij voortgekomen was. Een verbastering die de daaropvolgende geslachten benadeelde.

Hubert Luns: “Een opmerkelijk geval van verbastering van de soort wordt in Genesis 6 aangeroerd, waar het aan de genealogische levensboom, die van de “kinderen van God”, verboden was kennis te hebben, dat wil zeggen een vrucht voortbrengende gemeenschap, met (de nakomelingen van) de wilde genealogische boom. In dat hoofdstuk is sprake van de (voortzettende) noodlottige vereniging – waardoor beide soorten (steeds verder) verdorven raakten tussen “de kinderen van God” en “de dochters van de mensen”, ofwel de volmaakte mensen en de dochters van de hybriden of bastaards”. (Hubert Luns, idem, blz. 5) (zie ook voetnoot *1)

In deze ongehoorzaamheid, die naar waarheid een zonde was van uiterste aanmatiging en zelfgenoegzaamheid, bestaat de erfzonde.

De menselijke soort stortte zich daardoor in een afgrond, met een teruggang naar ziel en lichaam, waardoor ze de vereisten verloor eigen aan haar zuivere en volmaakte soort. De verbasterde mensen verloren ook de Geest van God want God kon niet wonen in dierlijke wezens.

Nadat de meest compromitterende franjes weggeveegd waren door meerdere selecties, begon de Heer aan zijn werk van herstel door middel van een her-evolutie van de verbasterde soort, waartoe heel het hedendaagse menselijke geslacht behoort. De archeologische vondsten zijn dus niet het bewijs van de evolutie van de menselijke soort, maar wel van zijn verval en van zijn her-evolutie. Dit herstelwerk is nog steeds bezig. Wanneer de her-evolutie van de mensheid een zekere hoogte bereikt had, met een voldoende capaciteit om te verstaan en te willen in de volheid van de tijden, zond God Zijn Zoon Jezus opdat Hij Zijn Geest zou teruggeven aan alle zachtmoedigen en rechtvaardigen op aarde, opdat zij door Zijn gehoorzaamheid en bemiddeling, opnieuw zouden kunnen toegelaten worden tot het geestelijke erfgoed, en dat de poorten van het eeuwige geluk voor hen zouden kunnen geopend worden. Deze openbaring is buitengewoon eenvoudig en logisch, zoals alles wat van God komt.

De Verlossing

Zonder de kennis over het ware wezen van de erfzonde (en van haar gevolgen) is het niet mogelijk de werking van de Verlossing te begrijpen, had monseigneur Masi gezegd in 1932, waarbij hij zich wendde tot de seminaristen, en speciaal don Guido in het oog hield.

Nu we begrepen hebben waarin de erfzonde bestaat, en nu we weten welke de ware gevolgen van de zonde geweest zijn, kunnen we het werk van heropbouw begrijpen dat God verricht heeft in de mens in al zijn aspecten, zowel psychofysische als geestelijke.

Vers 6,3 van Genesis zegt: En Mijn Geest zal niet voor altijd in de mens blijven, omdat hij vlees is. Dit vers zegt ons een zeer belangrijke zaak, dat de Mens door God geschapen de Geest van God bezat en dat hij die vervolgens door de verbastering verloren heeft.

In feite de nakomelingen van de verbasterende kruisingen, niet gewild door God omdat ze voortgebracht zijn ten kwade, ontvingen niet meer de adem van Goddelijk Leven: de Geest die God ingeblazen had in de schepselen ten Goede, samen met het Beeld van God. Met de bekwaamheid om de Bovennatuurlijke Gaven te begrijpen en te willen aanvaarden, verloren ze ook de Gelijkenis met God d.w.z. de Geest, omdat ze niet meer geschikt waren om waardige tempels te zijn van de Heilige Geest.

Maar wat is deze Geest die God heeft teruggenomen? Zeker niet het verstand, dat door natuurlijke oorzaken verloren gaat en niet door de wil van God, want God kan zijn schepselen niet schaden. Als het de verstandelijke vermogens waren zouden wij moeten denken dat de gereëvolueerde mens opnieuw en van nature de Geest heroverd heeft. Maar wij weten dat het niet zo is, omdat de mens een formele daad van aanneming nodig heeft om opnieuw de Geest te ontvangen en om terug aangenomen te kunnen worden als kind in de familie van God, en die daad is het Doopsel.

Bij het Doopsel met water en het Doopsel in het bloed (= het geloofsgetuigenis door het vergieten van het bloed), voegt zich, het Doopsel van verlangen. Het verheft al degenen tot kind van God die naar de Waarheid streven, ofschoon ze te goeder trouw een dwaalleer aanhangen, maar leven in zachtmoedigheid en rechtschapenheid in liefde voor de naaste en tevens de natuurwet onderhouden. Zij blijven echter benadeeld in vergelijking met hen die het ware Geloof bezitten, het Woord van God en het gebruik van de Sacramenten.

De Geest komt dus rechtstreeks van God en men erft hem niet langs genetische weg. Langs genetische weg kan men een zekere aanleg erven, een geschiktheid of een vermogen om de Gaven van de Geest te aanvaarden. Maar de aanvaarding van de Geest blijft altijd een daad van de persoonlijke vrije wil. Als de opnieuw geëvolueerde mens het Doopsel nodig heeft om de Geest van God te bezitten, en als de Geest, die niet geïdentificeerd kan worden met het verstand of met het vermogen zich uit te drukken, iets veel groter is, betekent het dat Hij niet tot de natuurlijke sfeer behoort en dat Hij niet gradueel heroverd werd door toedoen van de her-evolutie, maar behoort tot de transcendente of goddelijke sfeer. De Geest is in feite de Kiem van ‘Goddelijk Leven’, de Vonk van ‘Goddelijk Leven’, dat deel van God, dat men rechtstreeks van God ontvangt.

De wettelijke Kinderen van God waren in hun volmaaktheid samengesteld uit lichaam, ziel en Geest. Maar terwijl het lichaam en de ziel door God geschapen werden, is de Geest uit God voortgekomen, aangezien Hij van hetzelfde wezen is als de Vader. We zouden kunnen zeggen dat de Vader Zijn ‘geestelijk DNA’ (in brede zin) heeft overgebracht in Zijn wettige Kinderen, d.i. Zijn eigen Leven. De Alfa, God Schepper, en de Omega, de zuivere Man en de zuivere Vrouw samen met al hun zuivere en wettige nakomelingen, zijn innerlijk verbonden, omdat ze deel hebben van hetzelfde Leven van de Geest Gods.

Indien de Geest die de volmaakte Mens bezat, en die de verbasterde mens verloren had, een deeltje van het Leven van God zelf was, volgt daaruit dat de oorspronkelijke Mens meer gelijk was aan God dan aan gelijk welk ander van Zijn schepselen, de huidige mens inbegrepen.

Veronderstellen we dat er analogie bestaat tussen het bezitten van de Geest en het bezit van de ‘Gelijkenis met God’ en, insgelijks tussen het bezit van een volmaakt lichaam en een volmaakte ziel, en het bezit van het ‘Beeld van God’. Dan volgt daaruit dat de oorspronkelijke Mens een volmaakt ‘Beeld van God’ was, want hij bezat een volmaakt vermogen om te begrijpen en te willen, en hij bezat de ‘Gelijkenis met God’, omdat hij de Geest bezat.

Maar toen de mens de verbastering overkwam heeft de verbasterde mens het ‘Beeld van God’ verloren, dit is het vermogen te begrijpen en te willen, door de genetische onevenwichtigheid, en bij gevolg ook de geschiktheid voor de ‘Gelijkenis met God’, de bekwaamheid om de Geest van God te behouden. Ziedaar waarom God Zijn Geest heeft teruggetrokken van de verbasterde mens. Omdat waar het ‘Beeld van God’ ontbreekt door de overhand van de dierlijke instincten, daar kan de ‘Gelijkenis met God’ niet zijn. Het is alsof de ‘Gelijkenis met God’ het vat is, en het ‘Beeld van God’ de inhoud; als het vat lekt, gaat de inhoud weg. Dat is het, wat er gebeurd is door de erfzonde.

Een oneindig klein percent dierlijk bloed volstaat om de absolute volmaaktheid te laten ontbreken die nodig is om wettige kinderen van God te zijn. Dit is een feitelijke toestand en geen schuld voor de verbasterde mens. Het is een gevolg van de erfzonde.

Maar de verbasterden kunnen dankzij de Verlossing, verlangend uitzien om aangenomen kinderen van God te worden. Door de Barmhartigheid van God kan de mens, die verlangend uitziet naar zijn verlossing, ook al is hij niet naar het volmaakte Beeld van God, de Geest ontvangen, niet door eigen verdienste, maar omdat Christus, de ware Zoon van God, ingeënt wordt in hem. Dit is de grote en geweldige Gave die God schenkt aan de mens door het Doopsel. Hij geeft hem Zijn Geest, Hij geeft hem terug een Deeltje van Zichzelf. En daarmee het recht om in eeuwigheid het Leven in God te genieten ook al behoudt hij zijn identiteit. Het is een Leven van volledig bevredigende gemeenschap. Dit is de Verlossing.

Hoe kan de mens zich ter beschikking stellen voor deze inenting?

Door te erkennen dat Jezus waarlijk de Zoon van God is, en dat Hij het vermogen heeft ons Zijn Geest te geven. Johannes zegt, ‘Dit is het eeuwige Leven, dat zij U kennen, die Jezus Christus Uw Zoon gezonden hebt (Joh, 17, 3). Dit sluit in dat, indien wij Jezus erkennen als de bewerker van onze geestelijke dimensie, wij ons leven in overeenstemming zullen moeten brengen met de leer van het Evangelie. Kennen in Bijbelse zin betekent niet te weten komen, maar wel delen in dezelfde intimiteit of dezelfde werkelijkheid. In ons geval is het: erkennen dat God ons Jezus gezonden heeft, Zijn ware en wettige Zoon, die ons geschikt maakt om deelgenoot te worden van Zijn eigen, bovennatuurlijk Leven, en door Hem het eeuwig Leven in God te genieten. Het is dus een vermogen dat voldoende is “om de Gaven van de Geest te begrijpen en te verlangen”, die aan ons, verbasterden, een gedeeltelijk maar tegelijk voldoende Beeld van God geeft, om mits bepaalde voorwaarden de Geest te kunnen ontvangen die de Gelijkenis is met God en het Goddelijk Leven.

De eerste van deze voorwaarden is het verlangen zich te ontdoen van de aardse gezindheid doordrenkt van dierlijke instincten geërfd van Eva, niet alleen een misvormde seksualiteit, maar ook oneerlijkheid, de geest van naijver, wraak, ongebreideld bezit, enz.

De tweede voorwaarde is de instemming van de wil met de denkwijze van God, die wezenlijk Liefde is, en de onderwerping aan Zijn Wetten. Alleen een nederige en zachtmoedige ziel kan de Geest ontvangen en de Genade die hem voedt. Bijgevolg is het mogelijk dat iemand die niet onderricht is of weinig verstand heeft, de Geest bezit, omdat hij geloof heeft, naastenliefde en wijsheid in zijn betrekkingen met God en omgekeerd dat een zeer verstandige persoon deze kan ontberen. Deze voorwaarden zijn voor de christen voorondersteld tot de geldigheid van het Sacrament van het Doopsel.

‘God kastijdt niet: God bevordert of bevordert niet’

Uit de kruising van de twee soorten, de zuivere Kinderen van God met de voorlopers, werden de verbasterde reuzen geboren, de kinderen van de mensen, die monsterachtige en machtige wezens waarover het Boek Genesis (6, 4) spreekt. Die mensen, natuurlijke en onwettige kinderen van de eerste Man, hadden het beeld van God verloren, niet alleen in hun uiterlijk, maar ook innerlijk. Zij waren steeds gereed tot gewelddadigheden, met bedorven zielsgesteltenis en soms met een ontspoorde seksualiteit.

Hoe zou de Geest van God hebben kunnen wonen in die wezens, die meer leken op dieren dan op mensen. Het is duidelijk als God Zijn Geest van hen terugtrok (Genesis 6,3), dat zij verstoken bleven van het Leven van de Geest, zij waren geestelijk dood. Dit is wat de Bijbel in veel gevallen bedoelt, wanneer er sprake is van dood of van een wereld van de duisternis, de mens blijft verstoken van het Licht van de Geest. Wanneer de Bijbel spreekt over dood, is dit niet altijd de scheiding van ziel en lichaam door het lichamelijke overlijden van de mens, maar wordt de scheiding van de ziel en de geest bedoelt, waardoor elke band van verwantschap met God wordt verbroken.

We hebben gezien hoe de verbasterde mens nooit door de her-evolutie de verloren Geest zou hebben kunnen heroveren, omdat die enkel en alleen van God kon komen. De mens had een ware en aangepaste nieuwe scheppende en voortbrengende daad van God nodig, de Verlossing, om opnieuw in de ziel het goddelijke Licht te ontsteken, de Geest van God.

Bijgevolg, terwijl enerzijds doorheen de natuurlijke en kunstmatige schifting, waarschijnlijk gepaard aan een oneindig aantal herhaalde scheppende ingrepen, waarvan we enkele voorbeelden hebben in de Bijbel, zoals de miraculeuze geboorten uit onvruchtbare moeders, heeft God de mensheid gebracht tot de psychofysische her-evolutie. Met het terugwinnen van een voldoende vermogen om te begrijpen en te willen, heeft Hij met oneindige Barmhartigheid erin voorzien om in de ziel het Licht van de Geest opnieuw te ontsteken door middel van Jezus. Men zou met meer nauwkeurigheid kunnen zeggen dat er in de Verlossing een samengestelde werking van God geweest is.

1) Hetzij in het genezen van het lichaam en de ziel van de erfelijke belasting te wijten aan de verbastering (dat wat Sint Paulus in de Brief aan de Romeinen – 8, 23 – noemt de verrijzenis van ons lichaam of de verlossing van ons lichaam), door een langzaam en voortdurend ingrijpen van afzonderlijke scheppende daden, die reeds begonnen vanaf de verste tijden, om de mensheid opnieuw geschikt te maken om de Geest te ontvangen.

2) Hetzij in het opnieuw ontsteken van het gedoofde Licht met een Vonk van Goddelijk Licht, waarbij Hij Zijn Eigen Geest meedeelt in een voortbrengende daad, met behulp van de ware en eigenlijke Verlossing bewerkt door Christus,

Dit is de ‘Barmhartigheid’, het betekent ‘zijn eigen hart geven aan de ongelukkige’. En aangezien het Hart van God, die Zuivere Geest is, de ‘Geest’ is, betekent de Barmhartigheid van God de gave die God geeft van Jezus’ Geest door de Sacramenten, aan de onterfde en ongelukkige mens.

Voor de persoon die bezoedeld is door de verbastering, dus de geestelijke dood of de afwezigheid van de Geest, gaat het ‘Leven’ van de Geest vooraf en komt het niet nadien. Don Guido zei met de Heilige Johannes: “Wie God niet bemint blijft in de geestelijke dood”.

Dat is reeds de hel, voor eeuwig ondergedompeld blijven in de onderwereld, eenvoudig schepsel tussen de lagere schepselen, en als zodanig uitgesloten van de gemeenschap in de Geest met God. Want “God kastijdt niet. God bevordert of bevordert niet” – zo sprak don Guido – “datgene wat wij moeten vrezen, is van niet bevorderd te worden.”

Deze overeenstemming van gevoelens en bedoelingen met God, is de oproep die God gedaan heeft, eerst aan Adam en daarna aan de gehele mensheid om zowel de eerste Man als de huidige mens mede te betrekken in het wijze gebruik van de gave van het leven, door middel van zijn verstand en zijn vrije wil. Het is een verantwoordelijkheid, die als ze door Adam ten goede zou gebruikt geweest zijn, hem zou verheven hebben om hem tenslotte te doen binnengaan in de Goddelijke Glorie.

Meer dan ooit nu met de tweede schepping, de Verlossing, wordt de oproep van God de Vader herhaald met aandringende liefde. Terwijl Hij de mensheid toont dat de huidige mens alleen door zich gelijkvormig te maken aan Christus, zachtmoedig, bevorderaar van de gerechtigheid, onwraakzuchtig en gehoorzaam aan God, ‘de Weg, de Waarheid en het Leven ‘kan vinden en zo datgene kan verwezenlijken wat de Man in de eerste schepping vernietigd heeft. Alleen dit besef zal de komst uitvoerbaar maken van het Messiaanse tijdperk, voorspeld door Isaïas.

Onze persoonlijke verlossing eist inspanning en lijden. Het is een steile weg, want hij veronderstelt de overwinning van onze instincten. Dat is onze bewuste deelname aan het werk van het goddelijke herstel van onze natuur, dat Sint Paulus gedefinieerd heeft als “datgene wat ontbreekt aan het Lijden van Christus “, wee als het zo niet zou zijn. Als de verlossing ons zou gegeven worden zonder onze inspanning, als bij toverslag, zouden we gevaar lopen de fout van de eerste Man te herhalen die zich zelfgenoegzaam waande en de onderwerping aan God niet aanvaardde.

Hoe een mindere of meerdere graad van zuiverheid te beoordelen

De her-evolutie heeft niet de kenmerken teniet gedaan die de verschillende etnische soorten onderscheiden, integendeel, de langdurige afzondering heeft de verscheidenheid benadrukt. Een overhaastige lezing van het Werk (van don Guido) zou doen geloven dat het racistische gevoelens opwekt, omdat het enkele kenmerken van de verbasterde mens doet uitkomen die in tegenstelling zijn met die van de oorspronkelijke zuivere Mens. Het komt als vanzelf op te letten op de kleur van de huid, ogen, haren, gestalte, lengte van de benen, de bouw van de romp of de dichtheid van de beharing, enz. De uiterlijke kenmerken zijn voor de Heer geen belangrijke elementen! De ervaring leert ons dat de schoonheid of de lengte niet noodzakelijk gepaard gaan met de gave van een levendig verstand of van een edelmoedig hart.

Wat is dus het criterium om in de verbasterde mens een mindere of meerdere zuiverheid te bepalen: deze die aan God behaagt. Jezus zegt het ons in de Bergrede als Hij de belangrijkste zaligheden opsomt. Zalig, bevoorrecht, omdat hij meer geniet van de gaven van de Verlossing, dus zalig is degene die zachtmoedig is, die handelt met rechtvaardigheid en strijdt met ongewelddadige middelen, en zelfs aanvaard vervolgd te worden voor dat ideaal. Het is geen kwestie van huid, verstand, cultuur of beschaving, het is een zaak van min of meer gelijkvormig te zijn aan de morele gaven en de manier van denken van Jezus (vgl. Mt. 11, 29). Deze kenmerken die de vrucht zijn van een gezond verstand en van een onberispelijke moraal, bepalen die zuiverheid die aan de basis ligt van ons vermogen om de gave van de redding te ontvangen. Don Guido zei ook nog: “Deze gaven zijn rechtvaardig verdeeld onder alle volkeren, en dit is een teken dat alle volkeren gelijke kansen hebben en dat ze gelijkwaardig bemind worden door de Heer”. Onze echte moeilijkheid bestaat eerder in onze beschikbaarheid om de waardeschaal anders op te stellen, omdat we nog teveel bepaald zijn door de natuurwetten, die de sterkere of de meer begaafde bevoordeligen. Deze wetten zijn geschikt om het evenwicht in de natuur te beschermen en voor het overleven van de soort, maar ze zijn vreemd aan het bovennatuurlijke Rijk van de Geest.

Voordelen die voortvloeien uit deze openbaring

Het is vanzelfsprekend dat men zich afvraagt welke praktische voordelen deze openbaring met zich meebrengt. Indien de huidige mensheid niet volmaakt is ten gevolge van haar talloze psychofysische verwordingen en behoefte heeft aan genezing, is het noodzakelijk haar ziekelijke toestand te kennen en er een volledige omschrijving van te maken. Veel huidige ziekten vinden hun eerste oorsprong in genetische vervorming door het elkaar overlappen van de chromosomen van de twee soorten, die van de volmaakte Mens en die van het dier, waaruit de huidige soort voortkomt. Zonder deze werkelijkheid voor ogen te houden is het onmogelijk een objectieve diagnose te stellen. Een dergelijk onderzoek is zeer complex en omvat vele takken van de wetenschap.

Alleen God, de Schepper van de volmaakte Mens, bezit de objectieve kennis van de huidige mens. Hij alleen kan een herstellingswerk volbrengen. Daarom is Hij tussenbeide gekomen met de psychofysische verlossing. Wanneer de mensheid een voldoende graad van verstandelijke ontwikkeling bereikt had, die Sint Paulus “de volheid der tijden” noemt, heeft Hij Zijn Zoon Jezus gezonden om hen de Geest terug te geven. Jezus heeft daarna de Kerk gesticht en Haar volmacht gegeven om het werk voort te zetten dat Hij begonnen was, met tot doel de mensen terug te brengen tot de zuiverheid van de oorsprong.

De Kerk is dus de bewaarder van de goddelijke opdracht om de mensheid Gods Geest te geven. Dit is: de mensen te doen herrijzen die geestelijk dood waren, te evangeliseren, de zielen te bevrijden die verdrukt worden door de duivel en God te danken. Behalve dit heeft Zij ook de taak een instrument te zijn van genezing voor de lichamelijke en psychische ziekten van haar kinderen. Hoe? Door middel van de Sacramenten, die een ware geestelijke en fysieke dialyse bewerken, doordat ze in onze zwakke en belaste menselijke natuur het volmaakte Lichaam en Bloed van Jezus binnen brengen.

Misschien kon zelfs de Kerk, zonder deze openbaring, zich geen juist rekenschap geven van de grootte van haar zending, die elke menselijke logica te boven gaat. Zij is geroepen om samen te werken met God aan de herschepping van een steeds volmaaktere en op de oorspronkelijke volmaaktheid gerichte mensheid.

Een ander belangrijk voordeel van deze openbaring bestaat in de mogelijkheid onze zelfkennis te verdiepen. Namelijk de kennis dat in ons diepste ik de neigingen en de aanleg van het dier genetisch ingeschreven zijn, overgeërfd van Kaïn. Het geeft ons de mogelijkheid te ontleden welke onbewuste voortstuwende instincten ons gedrag beïnvloeden.

Het is van het hoogste belang dat er een zuivering zou plaatsvinden, dat de mens het volle besef van zijn toestand zou hebben en de volledige kennis van wat God van hem wil. Een bekering is niets anders dan de omkering van een neiging in de geestesgesteldheid van de oude mens, die nog slaaf is van zijn instincten, om zich gelijkvormig te maken aan het voorbeeld van Christus.

Post scriptum

In de openbaring is er geen enkele verwijzing naar Satan, noch als serpent, noch als boze geest die Adam aanzette om te twijfelen aan de goede trouw van God. Dit probleem is reëel en ook don Guido besefte het. Als eerlijk man voegde hij niets toe om het probleem op te lossen.

Don Guido betoonde zich tegenover deze openbaringen zeer nederig en lijdzaam van hart. Veel problemen zijn opgelost doch er ontstonden ook nieuwe problemen. De identiteit van Eva was een onvoorstelbare nieuwigheid volgens de traditie, maar het was ook een opheldering want nu begrijpen wij hoe de ontaarding van het menselijke geslacht is verlopen. Maar is een nieuw probleem, de afwezigheid van Satan bij de verleiding van Eva en Adam. Don Guido zette zich volledig in om de boodschap van de Heer te begrijpen maar stierf met veel onopgeloste vragen. Hij gaf zichzelf de schuld van onbekwaamheid om een passend antwoord te geven. Hij eindigde met zich niet meer over die problemen te pijnigen in een rustige overgave aan de wil van de Heer, die hem niets had meegedeeld over dit probleem. Zijn besluit was, als de Heer iets van zoveel belang had nagelaten te verklaren in een openbaring die juist zoveel punten betreffende de schepping wilde uitleggen, dan had Hij daar Zijn redenen voor. Het is ook mogelijk dat de Heer de oplossing van dit probleem wilde overlaten aan de theologen. Daarom beperkte hij zich tot wat hij gezien had en zei: aan een profeet wordt alleen gevraagd dat hij trouw weergeeft wat hem geopenbaard werd.

Download

Download in pdf & doc, klik hier

Voetnoot (*1)

Van de Soemeriërs tot de Akkadiërs en de oude Hebreeërs bevatten de oude verhalen verschillende namen, maar vertonen ze verder opvallende overeenkomsten. Afvallige godenzonen creëerden met behulp van menselijk DNA allerlei soorten monsters zoals reuzen en wezens die half godenzoon/dochter, half mens, half dier waren. De kinderen die zij bij menselijke vrouwen – nakomelingen van Kaïn – verwekten waren hybride wezens die bekend werden als de Nephilim (Genesis 6:4). In de vroegste verslagen van zowel Rome, Griekenland, en daarvoor Egypte, Perzië, Assyrië, Babylonië en Sumerië wordt melding gemaakt van machtige wezens die door de Hebreeërs ‘wachters’ werden genoemd. Als dit wordt vergeleken met andere oude teksten in de apocriefe boeken Henoch, Jubileeën, Baruch, Genesis Apocryphon, Philo, Josephus, Jasher, het Testament van de 12 Patriarchen en geschriften van vroege kerkvaders zoals Justinus, Irenaeus, Athenagoras, Commodianus, Julius Africanus, Clementine, Tertullianus, Methodius en Ambrosius, dan blijkt dat zij er allen van overtuigd waren dat dit nageslacht deels menselijk (nakomelingen van Kaïn), deels dierlijk, en deels een ‘boven’natuurlijke oorsprong (afvallige kinderen van God: de godenzonen/dochters) had. Volgens de briljante christenresearcher David Flynn blijkt uit de interlineaire Hebreeuwse Bijbel dat de zonen Gods de ‘dochters van de mensen’ niet uitkozen omdat ze ‘mooi’ waren (Gen.6:2), maar geschikt – geschikt voor hun plannen om zich met hen te mengen en hybride wezens mee te creëren. Ook na de straf van God om deze handelingen, de zondvloed, kwam het Nephilim nageslacht nog op Aarde voor. De bekendste Bijbelse voorbeelden zijn de reus Goliath en een reus met aan iedere hand zes vingers en iedere voet zes tenen (2 Sam.21:20). De vroege kerkvader Eusebius voegde daar nog meer details aan toe en schreef over (half)menselijke wezens met vleugels, twee hoofden, kenmerken van paarden en honden, en zelfs ‘draakachtige monsters’. De vermenging van de zonen Gods met menselijke vrouwen hoeft dan ook niet per se op een seksuele manier te hebben plaatsgevonden, maar kan ook slaan op vroege DNA-biotechnologie, die in onze moderne tijd opnieuw stormachtige ontwikkelingen doormaakt. (vgl. bron: http://xandernieuws.punt.nl/Exo-Vaticana-3)

Bronnen

Vgl. ‘De Schepping (Genesis, 1-6) – Guido Bortoluzzi’, (Oorspronkelijke titel: Genesi Biblica, door Renza Giacobbi), Omer D’hooge, Rinkhout 225, Zele, 2003, blz. 315-336.

Hubert Luns, Opheldering t.a.v. Oorsprong van de Mens volgens Don Guido Bortoluzzi, 3e Ed, http://www.scribd.com/doc/76950089/Opheldering-t-a-v-Oorsprong-van-de-Mens-volgens-Don-Guido-Bortoluzzi-3eEd , blz. 5.

http://www.genesis16.be Website opgeheven tussen 2007 en 2012

http://guidobortoluzzi.wordpress.com Nederlandse website over don Guido Bortoluzzi