H. Grignion de Montfort

Aan het begin van het vijfentwintigste jaar van zijn pontificaat, op 16 oktober 2002, kondigde Paus Johannes Paulus II een «Jaar van de Rozenkrans» af en gaf de apostolische brief Rosarium Virginis Mariæ (RV) uit. «De Rozenkrans van de Maagd Maria is een gebed dat was geliefd bij veel heiligen en is aangemoedigd door het leerambt. In zijn eenvoud en diepzinnigheid blijft de rozenkrans ook in het zojuist begonnen millennium een gebed van grote betekenis, dat is voorbestemd vruchten van heiligheid te oogsten… Het is ondoenlijk om alle heiligen op te noemen die in het rozenkransgebed een oorspronkelijke ontwikkeling naar heiligheid hebben ontdekt. Maar we kunnen niet om de heilige Louis-Marie Grignion de Montfort heen, de auteur van een bijzonder werk over de rozenkrans…» (Johannes Paulus II, RV, n. 1,8).Louis Grignion wordt geboren in Montfort-la-Cane, in Bretagne, op 31 januari 1673). De dag na zijn geboorte ontvangt hij reeds het doopsel. Wanneer hij het Vormsel doet zal hij aan zijn voornaam Marie toevoegen. Van de jaren dat hij werd uitbesteed aan een voedster, een boerin uit de buurt, houdt het kind zijn liefde voor de natuur en de eenzaamheid over. Zijn vader, advocaat, heeft een opvliegend en soms gewelddadig karakter. Louis-Marie is een moedige jongen die vol ijver studeert en een grote intelligentie aan de dag legt. Reeds op zeer jeugdige leeftijd wendt hij zich als vanzelfsprekend tot de Allerheiligste Maagd. Hij noemt haar zijn «goede moeder», vraagt haar met een kinderlijke eenvoud alles wat hij nodig heeft en door hem eren ook zijn broers en zijn zusjes haar. Wanneer Louise-Guyonne, het zusje dat hem zeer bijzonder dierbaar is, aarzelt om haar spelletjes in de steek te laten en met hem de rozenkrans te gaan bidden, zegt hij op overtuigende toon tegen haar: «Mijn lieve zusje, je zult er heel mooi uit zien en iedereen zal van je houden als je de Goede God liefhebt».

De kunst in overeenstemming met Christus te zijn

Louis-Marie trekt de zijnen mee in zijn kielzog naar Maria om hen beter naar Jezus te geleiden. «Het is niet zomaar een kwestie van het leren wat Hij ons heeft onderwezen, maar Hem leren kennen, brengt de Paus ons in herinnering. Kunnen we daarom een betere leraar wensen dan Maria?… H.Louis-Marie Grignion de Montfort, heeft in de volgende woorden de rol van Maria uitgelegd hoe het in overeenstemming zijn met Christus tot stand komt: «Onze gehele volmaaktheid bestaat uit het feit dat we gelijkvormig aan Jezus Christus zijn en in Hem zijn verenigd en gewijd. Daarom is de meest volmaakte verering ongetwijfeld die devotie die ons nog meer in overeenstemming met Christus brengt, ons met Hem verenigt en ons aan Hem doet toewijden. Omdat van alle mensen Maria zich het meest heeft gevoegd naar Jezus Christus, betekent dat van alle devoties de devotie die de ziel het meest in overeenstemming met Christus brengt en Hem heiligt, de devotie tot Maria is, die zijn heilige moeder is. Hoe meer zielen aan haar zijn gewijd, hoe meer ze aan Jezus Christus zullen zijn gewijd. Nergens anders dan in het rozenkransgebed zijn de levens van Jezus en Maria zo met elkaar verbonden. Maria leeft alleen in Christus en voor Christus!…hoewel het herhaalde Wees Gegroet direct tot Maria is gericht, is de daad van liefde uiteindelijk voor Jezus bestemd, met en door Maria» (RV, 14,15,26).

Op twaalfjarige leeftijd gaat Louis-Marie naar het pensionaat van de Jezuïeten in Rennes. Weldra is de jongeman de eerste van zijn klas. Hij legt een bijzondere voorkeur en ook talent voor de schilderkunst aan de dag. Onder leiding van een vrome priester gaat hij samen met andere leerlingen zieken bezoeken en doet dat met hart en ziel; hij leest hun een passage uit het evangelie voor, voorziet het van commentaar en onderhoudt hen vervolgens over de Heilige Maagd. In het pensionaat in Rennes maakt hij twee goede vrienden, Jean-Baptiste Blain, die later zijn levensverhaal zal schrijven, en Claude Poullard des Places, toekomstig stichter van de Congregatie van de Paters van de Heilige Geest.

Louis-Marie wil graag priester worden. Hij krijgt soms heftig verzet te verduren van zijn vader die andere plannen met hem heeft, maar met zijn zachtaardigheid wint hij het uiteindelijk en vertrekt op twintigjarige leeftijd te voet naar het seminarie van Saint-Sulpice in Parijs. Onderweg geeft hij aan de ongelukkigen al wat hij bezit en legt vervolgens de gelofte af nooit meer iets te zullen bezitten. In Parijs wordt hij eerst verwelkomd in een seminarie dat speciaal is opgericht voor arme seminaristen. Hij behaalt uitstekende resultaten. Tijdens de pauzes maakt hij met iedereen plezier en doet zijn best om zijn medestudenten met een opgeruimd en geestig praatje te verblijden. Met goedkeuring van zijn superieur geeft hij zich over aan allerlei soorten penitenties, maar zijn gezondheid is daar niet tegen bestand en hij wordt geveld door een ernstige ziekte. Wanneer hij hersteld is maakt hij zijn studie af aan het seminarie van Saint-Sulpice en vormt een kleine club waarvan de leden zich speciaal opdragen aan Onze-Lieve-Vrouw. Tijdens een pelgrimstocht naar Chartres brengt Louis-Marie een dag door met bidden voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Onder de Aarde.

In de school van de Heilige Maagd en in het bijzonder dankzij de rozenkrans heeft onze heilige leren bidden en mediteren. «Het rozenkransgebed behoort tot de mooiste en prijzenswaardigste tradities van christelijke bezinning… omdat de rozenkrans begint met Maria’s eigen ervaring, is het een uitstekend contemplatief gebed. Zonder zijn contemplatieve dimensie zou het gebed zijn betekenis verliezen, zoals Paus Paulus VI onderstreepte: «Indien de beschouwing ontbreekt, lijkt de rozenkrans op een lichaam zonder ziel en bestaat het gevaar, dat het bidden uitloopt op herhaling van formules waaraan geest en verstand niet te pas komen… Want van nature eist de rozenkrans, dat hij door rustig bidden en in als het ware nadenkende langzaamheid voortkabbelt, waardoor de bidder zich gemakkelijker op de overweging toelegt van de mysteries van het leven van Christus, zoals zij door het hart van haar worden gezien die van allen het naast was aan de Heer» (RV, 5,12).

Een licht voor de wereld

Door de beschouwing van de mysteries van de rozenkrans verwerft Louis-Marie een heel eenvoudige vertrouwdheid met Jezus en Maria. «Net als twee vrienden, die vaak bij elkaar zijn, de neiging hebben om elkaars gedragingen over te nemen, zo kunnen wij, door op vertrouwelijke voet met Jezus en de gezegende Maria te praten, door het mediteren over de geheimen van het rozenkransgebed en door hetzelfde leven in de heilige communie mee te maken, binnen de beperkingen van ons bescheiden bestaan, gelijk aan hen worden en kunnen we van deze allerhoogste modellen leren om een bescheiden, nederig, verborgen, geduldig en perfect leven te leiden» (Gelukzalige Bartolo Longo. Cf. RV, 15). Opdat de rozenkrans een volledigere kennis moge bevorderen van het leven van Christus, stelt de Heilige Vader voor, behalve de vijftien gebruikelijke mysteries, er een reeks van mysteries in op te nemen aangaande het openbare leven van Jezus, mysteries die «lichtgevend» genoemd worden want Christus is het licht van de wereld (Joh. 9,5). Dat zijn dan: De Doop in de Jordaan, de bruiloft van Kana, de verkondiging van het rijk Gods met de oproep tot bekering, de Verheerlijking van Christus, de instelling van de Heilige Eucharistie. Op 27 jarige leeftijd wordt hij priester gewijd op 5 juni 1700 en draagt Louis-Marie zijn eerste mis op in de Saint-Sulpice kerk, aan het altaar van de Heilige Maagd. Vervolgens vertrekt hij met een priester uit Nantes die enkele confraters om zich heen heeft verzameld met het oog op het preken van missies van het ene in het andere dorp. Nadat hij een tijd met hen heeft samengewerkt stelt hij zich ter beschikking van de bisschop van Poitiers. Aanvankelijk wordt hij aangesteld in het ziekenhuis van de stad ten dienst van de armen en de ongelukkigen doet hij versteld staan van zijn diepgaande vroomheid. Daar ze zien hoe groot zijn naastenliefde voor hen is, vragen ze aan de bisschop hem te benoemen tot hun nieuwe weldoener en aalmoezenier van het ziekenhuis.

Louis-Marie schrijft: «Het ziekenhuis waarvoor men mij heeft bestemd is een huis van onenigheid waar geen vrede heerst, een huis van armoede waar het goede, het geestelijke en het tijdelijke ontbreken». In enkele maanden van volmaakte toewijding en ondanks de hevige weerstand van invloedrijke personen evenals van een paar armen uit het ziekenhuis zelf die geen hervormingen willen, weet Louis-Marie in het huis orde op zaken te stellen. Zijn bemoeienissen strekken zich zowel uit tot de materiële behoeften van zijn beschermelingen, voor wie hij geldinzamelingen organiseert in de stad, als tot hun geestelijk welzijn: «Sinds ik hier ben, schrijft hij, heb ik onafgebroken missiewerk gedaan; biecht horen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en een eindeloze stroom mensen raad geven… De grote God, mijn Vader, die ik weliswaar niet altijd even trouw dien, heeft in mijn geest het licht doen schijnen dat voorheen ontbrak, een groot gemak om me uit te drukken en om zo, zonder voorbereiding, voor mensen te spreken, een uitstekende gezondheid en een hart waarin plaats is voor iedereen».

Hij brengt een groep van zieke vrouwen van goede wil bij elkaar, geeft hun een op nederigheid en penitentie gebaseerde regel en vertrouwt hen toe aan de Zonen van God, de Eeuwige Wijsheid. Niet lang daarna komt er een meisje uit de burgerstand, Marie-Louise Trichet, bij hem biechten. Ze wenst religieuze te worden en Louis-Marie brengt haar in contact met de arme vrouwen die hij zojuist bij elkaar had gebracht. Op 2 februari 1703 geeft hij haar een kloosterkleed waardoor ze ieders voorwerp van spot wordt. Maar ze zal het moedig tien jaar lang dragen alvorens Overste te worden van de Dochters van Wijsheid, een congregatie die zich wijdt aan de zorg voor zieken, armen en kinderen en die, verspreid over meer dan 300 huizen, tegenwoordig bijna 2400 zusters telt.

Een brief van vierhonderd armen

Even vóór Pasen 1703 vertrekt Louis-Marie naar Parijs. Een paar maanden lang zorgt hij voor zieken in het La Salpétrièreziekenhuis. Wanneer hij vervolgens door de directie wordt ontslagen blijft hij in de hoofdstad en maakt van zijn eenzaamheid goed gebruik om zijn vereniging met God intenser te maken. Hij laat zijn gevoelens de vrije loop op vurige bladzijden die als titel krijgen: De liefde voor de Eeuwige Wijsheid. In 1704 komt er bij de Overste van het Saint-Sulpice seminarie een brief aan uit Poitiers, een brief die verbazing wekt en aldus begint: «Wij, vierhonderd armen, smeken u zeer nederig, uit zo groot mogelijke liefde en voor Gods heerlijkheid, onze eerbiedwaardige herder, hij die de armen zo zeer liefheeft, meneer Grignion, naar ons toe te sturen…». Twee brieven van de bisschop van Poitiers, gericht aan Louis-Marie, doen eveneens een beroep op hem en maken dat hij besluit naar die stad terug te keren alwaar hij zijn functie van aalmoezenier van het ziekenhuis weer op zich neemt.

Zijn ijver en de door hem herstelde orde zijn echter niet naar ieders zin: een jaar na zijn terugkeer verlaat hij het ziekenhuis opnieuw en biedt zijn bisschop aan Poitiers en omgeving te gaan evangeliseren. Met volle inzet doorkruist hij de stegen van de voorstad Montbernage, gaat de huizen binnen, toont belangstelling voor ieders gezondheid, zegent de kinderen. Door zijn zachtaardigheid, zijn geest van armoede en nederigheid gaan de harten weldra voor hem open zodat hij aan zijn eigenlijke missiewerk kan beginnen. Van een schuur maakt hij een kapel, waar in het midden een groot kruisbeeld komt te staan. Aan de muren komen vijftien vanen te hangen waarop de mysteries van de rozenkrans staan afgebeeld. Processies, door hem zelf gecomponeerde kerkgezangen, het gezamenlijk gebeden rozenhoedje brengen langzaam, maar zeker verandering teweeg in de harten. Wanneer zijn missiewerk volbracht is, maakt Louis-Marie zijn werk compleet met het plaatsen van een kruis. Vervolgens zet hij in de tot kapel veranderde schuur een beeld neer van de Allerheiligste Maagd met het verzoek of iemand het op zich wil nemen iedere zon- en feestdag voor dat beeld het rozenhoedje te komen bidden. Er is meteen een arbeider die zich aanbiedt om dat te doen; veertig jaar lang zal hij zijn belofte houden.

Een dergelijke trouw veronderstelt een grote liefde voor de Allerheiligste Maagd die tot uiting komt in het herhalen van de Wees Gegroeten van de rozenkrans: «Wie oppervlakkig naar deze herhaling kijkt, komt in de verleiding het rozenkransgebed op te vatten als een droge en saaie bezigheid. Maar het is heel anders als men het rozenkransgebed ziet als een uitstorting van de liefde die zich onvermoeibaar tot de geliefde persoon wendt met gelijke uitdrukkingen naar inhoud, maar steeds nieuw, in de zin van het gevoel waar ze uit voortkomen» (RV, 26).

Een terrein dat groot genoeg is

Op een dag, wanneer hij in een kerk de biecht afneemt, ziet Louis-Marie een jongeman langdurig bidden. Hij krijgt een ingeving en nodigt hem uit hem met zijn apostolisch werk te komen helpen. Onder de naam van Broeder Mathurin zal de jongeman zijn leven gaan wijden aan het onderrichten van de catechismus aan kinderen en het kerkvolk, daar waar ze op missie zijn, de gezangen van de pater te leren. Door de kwaadsprekerij van mensen die zijn apostolaat niet op prijs stellen, wordt Louis-Marie verdacht gemaakt in de ogen van de bisschop die hem uiteindelijk zijn preekopdracht weer afneemt. Het is een harde slag, maar pater Montfort aanvaardt hem met nederigheid en ziet er de bedoeling van de Voorzienigheid in. Hij besluit dan naar Rome te gaan om persoonlijk aan de Paus raad te vragen. In de lente van 1706 wordt Louis-Marie door Clemens XI in audiëntie ontvangen en stelt de Paus op de hoogte van de moeilijkheden en zijn verlangen naar verafgelegen missies. «U hebt in Frankrijk een terrein voor apostolaatwerk dat groot genoeg is om uw geloofsijver op bot te vieren, antwoordt de Paus. Onderwijst u in uw missies met kracht de leer aan het volk en aan de kinderen; laat de mensen hun doopbeloften hernieuwen». Vervolgens kent de heilige vader hem de titel van «Apostolisch Missionaris» toe. Louis-Marie maakt aan het uiteinde van zijn pelgrimsstok een kruisbeeld vast dat door de Paus is gezegend en vertrekt naar de abdij van Saint-Martin de Ligugé, in het diocees van Poitiers, waar hij van plan is een beetje rust te gaan nemen. Maar zijn oude vijanden houden hem in het oog en hij kan daar niet blijven.

Tegen het einde van 1706 vervoegt hij zich bij de heer Leuduger, een priester die parochiemissies organiseert in Bretagne. Louis-Marie munt uit in het onderricht van de catechismus. In zijn ogen is dit werk «het geweldigste van de missie» en «een voortreffelijke catechiseermeester is moeilijker te vinden dan een perfecte predikant. De catechiseermeester tracht zich geliefd te maken en tegelijk gevreesd, echter wel op een zodanige manier dat de olie van de liefde de overhand heeft op de azijn van de vrees». Met wat «aardige korte verhaaltjes vrolijkt hij de catechismus, die op zich enigszins droog is, een beetje op zodat de kinderen het leuk vinden en zij hun aandacht bij de les houden». Om de christelijke leer gemakkelijker bij te brengen zet Louis-Marie haar in versvorm en laat die zingen op de muziek van bekende wijsjes. Maar de rozenkrans blijft zijn lievelingsgebed. «Het is ook prachtig en vruchtbaar om de groei en de ontwikkeling van de kinderen aan dit gebed toe te vertrouwen, schrijft Paus Johannes Paulus II. De rozenkrans bidden voor kinderen en beter nog, met kinderen…biedt geestelijke steun die niet moet worden onderschat» (RV, 42).

Te gemakkelijk

In zijn prediking onderwijst Louis-Marie de vier uitersten (de dood, het oordeel, de hemel, de hel), klaagt de zonden en gebreken aan en roept vervolgens op tot berouw en vertrouwen in de goddelijke barmhartigheid. Hij laat de mensen hun doopbeloften hernieuwen en dient de sacramenten van de biecht en van de eucharistie toe. De goddelijke Voorzienigheid staat zijn dienaar bij met de gave van het verrichten van wonderen (genezingen, vermenigvuldiging van voedsel enz.). Maar ten gevolge van een reeks van meningsverschillen tussen hem en de eerwaarde Leuduger, vestigt Pater van Montfort zich in een kleine kluis dichtbij zijn geboortestad. Twee jaar later vertrekt hij naar Nantes waar de eerwaarde Barrin, vicarisgeneraal, een beroep op hem doet. In dit diocees preekt hij talloze missies, treedt in nauw contact met de armen die hij troost en aanmoedigt om een heilig en hardwerkend leven te leiden. Hij is ervan overtuigd dat het lijden dat zielen baart waardevol is en zegt tegen een van zijn medewerkers tijdens een missie zonder problemen: «We hebben het hier te gemakkelijk.We doen het heel slecht, onze missie zal geen vruchten afwerpen want zij is noch gegrondvest, noch gesteund op het Kruis.We zijn hier veel te geliefd, daar lijd ik nou onder: geen kruis, wat een droefenis voor mij!»

Het geloof van pater van Montfort in het mysterie van het Kruis brengt hem op het idee een monumentale kruisweg te bouwen niet ver van Pont-Château. Het gaat om de aanleg van een echte, met een groeve omringde heuvel waarop drie kruisen komen te staan zoals op Golgotha. Talloze vrijwillige arbeiders zetten zich onmiddellijk aan het werk. Louis-Marie gaat op de boerderijen bedelen om dit kleine volkje van voedsel te voorzien. Maar wanneer het werk klaar is weigert de bisschop van Nantes de kruisweg in te zegenen. Omdat de nieuwe heuvel zogenaamd wel eens een gevaarlijke vesting in de handen van vijandelijke belagers zou kunnen worden, heeft de slecht ingelichte koning Lodewijk XIV bevel gegeven hem weer met de grond gelijk te maken. Louis-Marie verzucht: «De Heer heeft toegestaan dat ik deze kruisweg heb laten aanleggen, hij staat vandaag toe dat hij weer wordt afgebroken: zijn heilige naam zij gezegend!» Hij hervindt de rust in zijn ziel en zet zijn apostolisch werk weer voort. Na zijn dood zal de kruisweg weer worden hersteld.

In 1711 wordt pater van Montfort gevraagd door de bisschop van La Rochelle. Hij voert talloze missies uit in diens diocees. La Rochelle is een calvinistisch bolwerk. Daar hij niet wilde dat de protestanten zouden denken dat zij de enige waren die de bijbel eerbiedigen, organiseert hij een processie waarin een priester, onder een baldakijn, eerbiedig het Boek der Boeken met zich mee draagt. Louis-Marie laat ook het rozenkransgebed bidden in de parochie en in het gezin. Sinds de heiligverklaring in 1710 van H.Pius V, groot bevorderaar van deze devotie, is de animo voor het rozenkransgebed inderdaad sterk toegenomen. Tegenwoordig herinnert Johannes Paulus II ons eraan dat er van het rozenkransgebed nog altijd grote kracht uitgaat, in het bijzonder voor de vrede en voor het gezin: «Het rozenkransgebed is wezenlijk een gebed voor vrede. Het gebed bestaat uit de contemplatie van Christus, de Prins van de Vrede, de enige die onze vrede (Ef 2,14) is. Ieder die zich voegt in het mysterie van Christus – en dit is duidelijk het doel van de rozenkrans – leert het geheim van de vrede kennen en maakt dit tot zijn levenswerk. Door de kracht van zijn meditatieve karakter, samen met de rustgevende opvolging van de Weesgegroeten, bereikt het rozenkransgebed bovendien een vredig effect op hen die het bidden… Net als een gebed voor de vrede, is de rozenkrans ook, en altijd geweest, een gebed van en voor het gezin. Ooit was dit gebed bijzonder dierbaar voor christelijke gezinnen en het bracht hen zeker dichter bij elkaar. Veel van de problemen waarmee hedendaagse gezinnen geconfronteerd worden, vooral in economisch ontwikkelde samenlevingen, zijn het gevolg van hun toenemende onkunde om met elkaar te communiceren. Het lukt gezinnen zelden om tijd voor elkaar vrij te maken en de zeldzame momenten dat ze het wel doen, worden vaak besteed aan het kijken naar de tv. Teruggaan naar het bidden van de rozenkrans in gezinsverband betekent dat het dagelijks leven wordt gevuld met andere beelden, beelden van het geheim van de Verlossing: het beeld van de Verlosser, het beeld van zijn meest gezegende Moeder» (RV 40,41).

In 1712 stelt Louis-Marie het Verdrag van de ware devotie tot de heilige Maagd op. «Ik heb de pen ter hand genomen om op papier te schrijven hetgeen ik met vrucht in het openbaar heb onderwezen en in het bijzonder tijdens mijn jarenlange missies», schrijft hij. Op deze bladzijden toont de heilige aan dat de genade van het Doopsel om een volledige toewijding aan Jezus Christus vraagt, de welke niet volmaakt kan zijn zonder een volledige toewijding aan Maria. De jansenistische oppositie belet pater van Montfort zijn verhandeling te publiceren. Die zal pas in 1843, dat wil zeggen een eeuw na zijn dood, het licht zien.

«Laten we naar het paradijs gaan!»

Louis-Marie is begaan met het onderricht aan kinderen en hij opent kleine gratis scholen in de dorpen. In 1715 legt hij de laatste hand aan de Regel van de Dochters van Wijsheid. Wat de missies betreft, wordt hij geholpen door vier broeders maar geen enkele priester heeft zich duurzaam bij hem gevoegd. Op een dag ontmoet hij een jonge, half verlamde priester, René Mulot, kijkt hem recht in de ogen en zegt: «Volg mij!» Verbaasd maar in de wetenschap dat hij zich tevens gewonnen heeft gegeven, gaat hij hem achterna. Na de dood van pater van Montfort zal hij de eerste Superieur Generaal van diens religieuze ordes worden. Begin april 1716 gaat Louis-Marie naar Saint-Laurent-sur-Sèvre om er een missie te preken. Hij doet het zoals gewoonlijk weer met volle inzet, maar zijn krachten nemen af en weldra is hij uitgeput. Na een laatste preek waarin hij spreekt over de zachtmoedigheid van Jezus, in toonaarden waarvan zijn gehoor diep ontroerd is geraakt, moet hij het bed houden. Hij krijgt de laatste sacramenten toegediend. Hij verzamelt zijn laatste krachten en zingt: «Vooruit, beste vrienden komt aan, laten we naar het paradijs gaan! Wat we hier ook mogen vergaren, het Paradijs is niet te evenaren!» In zijn handen houdt hij een kruisbeeld en een beeldje van de Heilige Maagd. Op 28 april, op drieënveertigjarige leeftijd, blaast hij de laatste adem uit.

Laten we ons samen met H.Louis-Marie in vertrouwen tot Maria wenden en daarbij het rozenkransgebed bidden. «Een gebed dat zo eenvoudig maar ook zo rijk is, verdient het om door de christelijke gemeenschap herontdekt te worden…, verklaart de Paus… Ik kijk naar jullie allemaal, broeders en zusters , in welke levensstaat dan ook, naar jullie, christelijke families, naar jullie, jongeren: pak vol vertrouwen de rozenkrans weer op. Herontdek het rozenkransgebed in het licht van de heilige Schrift, in overeenstemming met de liturgie en in de context van het leven van alledag» (RV, 43).

Wij bidden voor u, en voor al uw intenties, tot de Koningin van de Allerheiligste Rozenkrans en haar echtgenoot, de heilige Jozef.

door Dom Antoine Marie osb, Clairval.com

 


3 gedachten over “H. Grignion de Montfort

  1. Pingback: Het Gouden Boek (pdf) – Louis-Marie Grignion de Montfort |

Plaats een reactie