2015
Heilige Birgitta van Zweden, Co-Patrones van Europa
Christus’ woorden tot zijn bruid, die zichzelf als een grote koning beschrijft, en over de twee schatten die symbool staan voor de liefde jegens God en de liefde jegens de wereld, en ook een les over vooruitgang boeken in dit leven.
Boek 1 – Hoofdstuk 15
Ik ben als een grote en machtige koning. Vier dingen hebben betrekking op een koning. Ten eerste moet hij rijk zijn, ten tweede vrijgevig, ten derde verstandig, en ten vierde, liefdadig. Ik ben echt de koning van de engelen en van alle mensen. Ik bezit deze vier zojuist genoemde kwaliteiten. In de eerste plaats, ben Ik de rijkste van allemaal, omdat Ik iedereen in zijn behoeften voorzie en nog steeds evenveel bezit nadat Ik het ze heb gegeven. Ten tweede ben Ik de vrijgevigste van allemaal omdat Ik bereid ben te geven aan eenieder die vraagt. Ten derde ben Ik de wijste van allemaal, want Ik weet wat iedereen toekomt en wat het beste voor hem of haar is. Ten vierde ben Ik liefdadig, omdat Ik bereid ben meer te geven dan iedereen vraagt.
Ik heb, zoals je mag zeggen, twee schatten. Zware materialen, zo zwaar als lood die zijn opgeslagen in de eerste schatkist. De plaats van deze schatkist wordt omsingeld door spitse en stekelige doornen. Maar deze zware dingen lijken zo licht als een veertje voor iemand die ze begint om te keren en leert hoe hij ze moet dragen. De zaken die voorheen zwaar en moeilijk leken worden licht en de dingen waarvan hij eerst nog dacht dat ze scherp waren worden zacht. De tweede schatkist lijkt glinsterend goud te bevatten en kostbaar edelgesteente en heerlijke dranken. Maar bij nader inzien is het goud helemaal dof en zijn de drankjes giftig.
Er zijn twee wegen die naar deze schatten leiden, hoewel er eerst één was. Bij de splitsing, dat wil zeggen waar de twee wegen zich van elkaar scheiden, stond een man die bij drie mannen smekend aandrong de tweede weg te gaan. Hij zei: ‘Luister, luister naar wat ik ga zeggen! Maar als je niet wilt luisteren, gebruik dan op z’n minst je ogen om te zien dat het waar is wat ik zeg. Als je je oren en ogen niet wilt gebruiken, gebruik dan op z’n minst je handen om op de tast af te gaan en voor jezelf te bewijzen dat er geen onwaarheid in mijn woorden schuilt.’ Toen zei nummer één: ‘Laten we luisteren en zien of hij de waarheid spreekt.’ De tweede man zei: ‘Wat hij ook zegt, het is onwaar.’ De derde: ‘Ik weet dat hij de waarheid spreekt, maar het laat mij koud.’
Wat kunnen deze twee schatten anders zijn dan mijn liefde en in het andere geval een liefde tot het wereldse? Er leiden twee wegen naar deze schatten toe. Zelfvernedering en complete zelfverloochening voeren naar mijn liefde terwijl lichamelijke genietingen naar liefde tot het wereldse brengt. Voor sommigen lijkt de last die zij bij het nastreven van mijn liefdewet moeten dragen loodzwaar. Dat is omdat zij tijdens het vasten en waken of zelfonthouding de gedachte zijn toegedaan dat het loodzwaar is. Als ze worden beschimpt of als ze hun gebeden doen, is het alsof ze op scherpe doornen zitten. Zo zal het altijd een marteling voor ze blijven.
De persoon die altijd in mijn liefde wil blijven zal eerst de lading moeten omkeren, dat wil zeggen, zich vastberaden inspannen en onverpoosd inzetten om het goede te doen. Dan moet hij het geleidelijk een beetje optillen, dat wil zeggen dat hij moet doen wat binnen zijn vermogen ligt, terwijl hij denkt: ‘Als God mij helpt, kan ik dit tot een goed eind brengen.’ Tenslotte zal hij, volhardend in de taak die hij op zich heeft genomen, de dingen die eerst zwaar leken met zo’n grote vreugde doen dat alle ontberingen van vasten en waken, of welke ontbering dan ook, zo licht als een veertje lijken. Mijn vrienden vertoeven in de vrede, maar voor de kwaadaardigen en goddelozen lijkt het bestaan met doornen en distels bezaaid, en dit terwijl mijn vrienden de hoogste vreugde kennen, op een weg die zo zacht als rozenblaadjes is.
De rechtstreekse weg naar deze schat bestaat uit het minachten van zijn eigen impulsen, wat gebeurt als iemand denkend aan mijn lijden en dood niet zijn eigen wil nastreeft, maar het bestrijdt terwijl hij zich voortdurend tracht te verbeteren. Alhoewel deze weg wat moeilijk is in het begin, is er nog een hoop vreugde te beleven tijdens dit proces, zoveel dat de dingen die eerst ondraaglijk leken later heel licht blijken te zijn, zodat hij met recht tegen zichzelf kan zeggen: ‘Gods juk is prachtig.’
De tweede schat is de wereld. Daar zijn goud, kostbaar edelgesteente en dranken die heerlijk lijken maar een bittere en vergiftigende nadronk hebben. Dit is wat er gebeurt als iemand het goud draagt. Later als zijn lichaam verzwakt is en zijn ledematen kracht hebben verloren, zal het moment komen dat zijn beenmerg is verbruikt en dan zijn lichaam dood op de grond valt. Dan laat hij het goud en de edelstenen achter zich die dan voor hem niet meer waard zijn dan modder.
De dranken van de wereld, Ik bedoel hiermee zijn pleziertjes, zien er smakelijk uit, maar, eens in de maag beland maken ze het hoofd zwak en het hart zwaar, ze vernietigen het lichaam. En dan verdort de persoon als gras. Tijdens het naderen van de doodspijn worden al deze genoegens zo bitter als gif. De eigen wil doen leidt tot deze schat. Dat nu gebeurt indien iemand zich niet tegen de opwellingen van zijn slechte neigingen verzet en niet nadenkt over hetgeen Ik heb voorgeschreven en gedaan, maar alles direct doet wat in hem opkomt, of het nu betamelijk is of niet.
Drie mannen bewandelen die weg. Daarmee doel Ik op allen die de wereld en hun eigen wil liefhebben. Staande bij de ingang van het kruispunt drong ik smekend aan, want met mijn komst in een mensenlichaam heb Ik de mens twee wegen getoond, als aansporing het ene te volgen en het andere te mijden, of de weg die ten leven leidt of die ten dode. Voordat Ik in het lichaam kwam, bestond slechts één weg waarop alle mensen, goed of slecht, naar het dodenrijk gingen.
Ik ben de figuur die zo aandrong en smeekte aldus:
Mensen, luister naar mijn woorden die leiden op de weg ten leven, gebruik je zintuigen om te zien dat wat Ik zeg waar is. Als je er niet naar luistert of er niet naar kan luisteren, kijk dan tenminste – Ik bedoel hiermee, gebruik geloof en verstand – en zie dat mijn woorden waar zijn. Op de manier dat de zichtbare dingen onderscheiden kunnen worden door de ogen van het lichaam, kunnen de onzichtbare onderscheiden worden en geloofd door de ogen van het geloof. Er zijn in de Kerk veel eenvoudige zielen die slechts weinig werken doen maar toch dankzij hun geloof worden gered. Ze geloven dat Ik de Schepper en Verlosser ben van het heelal.
Er is niemand die niet kan begrijpen en tot de conclusie komen dat Ik God ben als hij beziet hoe de aarde vrucht draagt en de hemel regen geeft, hoe de bomen groen worden, hoe de dieren voortbestaan, ieder naar zijn eigen soort, hoe de sterren de mensheid van dienst zijn, hoe dingen die tegen de wil van de mens ingaan geschieden. Uit dit alles kan ieder zien dat hij sterfelijk is en dat het God is die alles regelt. Als God niet bestond zou het een warboel zijn. Zodoende is alles omwille van de menselijke ontwikkeling door God rationeel geregeld. Niet het minste of geringste bestaat zonder dat daar een reden toe is.
Dus als iemand door eigen zwakte mijn krachten niet kan begrijpen of bevatten, kan hij dankzij het geloof zien en geloven. Maar mensen toch, als je geen gebruik wilt maken van je verstand om mijn macht te kennen, kan je nog altijd je handen gebruiken om de daden te verrichten die Ik en mijn heiligen hebben gedaan?!
mijn werken zijn zo evident dat niemand eraan kan twijfelen dat het Gods werken zijn. Wie liet de doden opstaan en gaf licht aan de blinden, als het niet God was? Wie verdreef de demonen als het niet God was? Wat heb Ik onderwezen als het geen dingen zijn die voor de verlossing van ziel en lichaam dienen en makkelijk te dragen zijn?
De eerste man zegt of veeleer sommigen zeggen: ‘Laten we luisteren en uitvinden of het waar is!’ Deze mensen blijven een tijd in mijn dienst, niet uit liefde maar als een experiment en in navolging van anderen zonder hun eigen wil op te geven. Ze willen hun eigen wil doen naast de mijne. Dientengevolge bevinden ze zich in een gevaarlijke positie omdat ze twee heren dienen, maar geen van beiden kunnen ze goed dienen. Als ze geroepen worden (sterven), zullen ze door de heer worden beloond die ze het meest hebben liefgehad.
De tweede zegt of veeleer sommigen zeggen: ‘Wat hij ook zegt zijn leugens en de Bijbel is onwaar.’ Ik echter ben God, de Schepper van alle dingen, niets is er zonder Mij gemaakt. Ik heb het nieuwe en oude verbond opgericht, ze kwamen uit mijn mond en er is geen valsheid in ze want Ik ben de waarheid. Zodoende zullen degenen die zeggen dat Ik leugens verspreid en dat de Heilige Schrift onjuist is nooit mijn aangezicht zien, aangezien hun geweten zegt dat Ik God ben die alle dingen volgens zijn wilsbeschikking laat gebeuren. De hemel geeft licht, ze kunnen geen licht aan de aarde geven; de aarde draagt zijn vruchten; de lucht maakt de aarde vruchtbaar; alle dieren bestaan volgens een vaste ordening; de demonen bekennen Mij; uit liefde tot Mij verdragen de rechtvaardigen ongelooflijke pijnen. Ze zien al deze dingen, maar toch zien ze Mij niet. Ze hadden ook mijn rechtvaardigheid kunnen leren kennen indien ze zich ervan hadden vergewist hoe de aarde de goddelozen opslokte (de Korachieten tijdens de uittocht uit Egypte) en hoe vuur de goddelozen verteerde (Sodom en Gomorra). Eveneens hadden ze mijn barmhartigheid kunnen leren kennen indien ze kennis hadden genomen van het water dat (tijdens de uittocht uit Egypte) voor de rechtvaardigen uit de rots gutste of van het water dat zich voor hen scheidde (de doortocht door de Rode Zee), of als ze kennis hadden genomen van het vuur dat hen (Sadrak, Mesek en Abednego) niet aantastte of kennis hadden genomen van hoe hemel en aarde hen voedde (tijdens de uittocht uit Egypte). Omdat ze al deze dingen hadden kunnen weten en nog altijd beweren dat Ik een leugenaar ben, zullen ze nooit mijn aangezicht mogen aanschouwen.
De derde zegt of veeleer sommigen zeggen: ‘We weten heel goed dat Hij de ware God is, maar het beroert ons niet.’ Deze mensen zullen voor eeuwig gekweld worden omdat ze Mij hebben misprezen, hun Heer en God. Is het niet een enorme minachting van hun kant om mijn gaven te gebruiken maar Mij toch weigeren te dienen? Als ze deze dingen uit eigen harde arbeid hadden verworven en niet alles aan Mij te danken hadden, zou hun minachting minder groot lijken.
Ik zal echter mijn genade schenken aan degenen die mijn last vrijwillig dragen en vurig tot het uiterste willen gaan. Ik zal met degenen samenwerken die mijn last willen dragen, dat wil zeggen, zij die elke dag vooruitgang boeken uit liefde tot Mij. Ik zal hun kracht zijn en ze zo in vuur in vlam zetten dat ze steeds meer willen doen. De mensen die op de plaats blijven staan die hen schijnt te bedrukken – maar in wezen vredig is – zijn degenen die dag en nacht geduldig zwoegen zonder toe te geven aan vermoeidheid, maar steeds ijveriger worden, denkend dat wat zij doen weinig is. Dit zijn mijn beste vrienden, en zo zijn er weinigen omdat al die anderen de dranken in de tweede schatkist hebben liefgehad.
Over hoe de bruid een heilige met God zag spreken over hoe een vrouw het verschrikkelijk te verduren had van de duivel, maar die later door de gebeden van de glorieuze Maagd werd verlost.
Boek 1 – Hoofdstuk 16
De bruid zag een heilige met God spreken: ‘Waarom verwondt de duivel de ziel van deze vrouw die U met uw bloed hebt verlost?’ Onmiddellijk antwoordde de duivel en zei: ‘Omdat zij terecht de mijne is.’
Waarop de Heer antwoordde: ‘Met welk recht is zij de jouwe?’ De duivel zei toen: ‘Er zijn twee wegen: de ene leidt ten Hemel en de andere ter Helle. Toen die vrouw deze twee wegen zag, gaven haar geweten en verstand aan dat zij voor mijn weg moest kiezen. En omdat ze een vrije wil had om het pad van haar keus te nemen, dacht ze dat het gemakkelijker zou zijn haar wil te richten op het doen van zonden, en zo begon ze mijn weg te volgen. Later heb ik haar bedrogen door middel van drie ondeugden: vraatzucht, geldzucht en wellust. Nu hang ik in haar buik rond en in haar natuur. Ik houd haar met vijf handen vast. Met de eerste hand bedek ik haar ogen zodat ze geen geestelijke dingen ziet. Met de tweede houd ik haar handen vast zodat ze geen goede daden verricht. Met de derde houd ik haar voeten vast zodat ze niet ten goede geneigd is. Met de vierde houd ik haar intellect vast zodat ze zich voor haar zonden niet schaamt. En met de vijfde houd ik haar hart vast zodat ze niet door berouw zal bekeren.’
De Heilige Maagd Maria zei vervolgens tegen haar zoon: ‘Mijn Zoon, dwing hem de waarheid te vertellen over wat Ik hem wil vragen.’ De Zoon zei: ‘Jij bent mijn Moeder, jij bent de Koningin van de Hemel, jij bent de Moeder van genade, jij bent de troost voor de zielen in het Vagevuur, jij bent de vreugde van degenen die hun weg banen in de wereld. Jij bent de oppermachtige meesteres van de engelen, het voorbeeldigste schepsel van God. Jij bent ook meesteres van de duivel. Commandeer deze duivel zelf, Moeder, en hij zal je alles zeggen wat je wilt.’ De Heilige Maagd vroeg de duivel toen: ‘Vertel mij, duivel, welk voornemen had deze vrouw voordat ze de kerk binnenging?’ De duivel antwoordde: ‘Ze had besloten niet meer te zondigen.’
En de Maagd Maria zei tot hem: ‘Voor zover haar eerdere voornemen haar naar de hel voerde, vertel mij, in welke richting neigt haar huidige voornemen om niet meer te zondigen?’ De duivel antwoordde haar met tegenzin: ‘De intentie niet meer te zondigen leidt voor haar naar de Hemel.’ De Maagd Maria zei: ‘Omdat je accepteerde dat het je recht was haar van het pad van de Heilige Kerk weg te leiden wegens haar eerdere voornemen, is het nu wegens haar huidige voornemen slechts een kwestie van gerechtigheid dat ze terug in de Kerk wordt gebracht.’
Nu zal Ik je een andere vraag stellen, duivel: ‘Vertel Mij, wat is de tegenwoordige toestand van haar geweten?’ De duivel antwoordde: ‘Ze heeft veel berouw en spijt over de dingen die zij heeft gedaan, maar heeft besloten nooit meer zulke zonden te doen. Zij wil zich beteren voor zover dat in haar macht ligt.’ De Maagd vroeg de duivel toen: ‘Kun je Mij zeggen of de drie zonden van wellust, vraatzucht en hebzucht tegelijk in een hart kunnen bestaan samen met de drie deugden van berouw, verdriet en het voornemen zich te beteren?’ De duivel antwoordde: ‘Nee.’ En de Heilige Maagd ging verder: ‘Kun je mij dan zeggen welke zouden moeten verminderen en uit haar hart verdwijnen, de drie deugden of de drie ondeugden, waar jij het over had, daar zij immers niet samen dezelfde plaats kunnen bezetten?’ De duivel antwoordde: ‘Ik zeg, de zonden.’
De Maagd antwoordde: ‘Heel juist. Het pad naar de Hel is voor haar gesloten en het pad naar de Hemel ligt open.’ Ook vroeg de Maagd: ‘Vertel mij eens, als een overvaller buiten de deuren van de bruid lag te wachten en haar wilde verkrachten, wat zou de bruidegom dan doen?’ De duivel antwoordde: ‘Als de bruidegom goed en nobel is, zou hij haar verdedigen en zijn leven om haar riskeren. Toen zei de Maagd: ‘Jij bent een boze rover! Deze ziel is de bruid van de bruidegom die mijn zoon heeft vrijgekocht met zijn eigen bloed. Je hebt haar beschadigd en met geweld ingenomen. Omdat mijn zoon de bruidegom van haar ziel is en Heer is over jou, betaamt het jou voor Hem weg te vluchten.’
Uitleg
Deze vrouw was een prostitué die naar de wereld wilde terugkeren, want de duivel plaagde haar dag en nacht, zoveel dat hij zelfs in zichtbare gestalte haar ogen in het hoofd drukte en, terwijl velen toekeken, haar uit bed sleepte. Daarna, in de aanwezigheid van vele betrouwbare getuigen, zei de Heilige Birgitta openlijk: ‘Ga weg jij, duivel, je hebt dit schepsel van God genoeg geplaagd.’
Nadat ze dit had gezegd, lag de vrouw een half uur lang met haar gezicht naar beneden op de grond. Toen stond zij op en zei: ‘Waarlijk, ik zag de duivel in afgrijselijke vormen door het raam naar buiten gaan en hoorde een stem tegen mij zeggen: ‘Vrouw, je bent waarlijk bevrijd.’
Vanaf dat ogenblik was deze vrouw van al haar ongeduld verlost en werd niet langer door onreine gedachten gekweld. Zij kwam tot rust en stierf een goede dood.
Christus’ woorden tot zijn bruid waarbij Hij een zondaar met drie dingen vergelijkt: een adelaar, een vogelvanger en een bokser.
Boek 1 – Hoofdstuk 17
Dit gaat over iemand die een heel machtig ridder was, die de geestelijken erg haatte en gewend was beledigingen naar hun hoofd te slingeren als hij ze tegenkwam.
Ik ben Jezus Christus die tot je spreekt. Ik ben degeen die in de schoot van de Maagd was, waarachtig God en waarachtig mens. Alhoewel Ik in de Maagd was, heerste Ik samen met de Vader nog altijd over alle dingen. De Zoon van God zegt: ‘O, wereldse ridder, vraag de wijzen wat er gebeurde met de trotse Haman die mijn volk minachtte! Was zijn dood niet smadelijk en een grote neergang? Op dezelfde manier spot u met Mij en mijn vrienden. Derhalve zullen mijn vrienden niet rouwen als u sterft zoals Israël dat niet deed toen Haman stierf. Als u zich niet betert zal u een zeer bittere dood sterven.’
Deze man, mijn verderfelijke vijand, is als drie dingen:
Ten eerste is hij als een adelaar die hoog in de lucht vliegt terwijl alle andere vogels eronder vliegen. In zijn trots kan hij niet verkroppen dat iemand boven hem staat. Daarom verwondt hij iedereen die hij in de klauwen van zijn kwaadaardigheid grijpt. Ik zal de vleugels van zijn macht en trots afsnijden en zijn kwaadaardigheid van de aarde verwijderen. Ik geef hem aan het onuitblusbaar vuur over waar hij, indien hij zich niet betert, eeuwig zal worden gepijnigd.
Ten tweede is hij als een vogelaar die op een met kleverige pek besmeurde fluit speelt. De vogels die van de melodie genieten zullen ernaar toe vliegen en zullen in de pek vast komen te zitten. Als een vogelaar trekt hij iedereen door zoetgevooisde woorden en mooie beloften naar zich toe, maar iedereen die tot hem nadert wordt in het verderf gevangen van waaruit ontsnapping onmogelijk is. Om die reden zullen de vogels van de hel zijn ogen uitpikken, zodat hij mijn roem nooit zal zien, maar slechts de eeuwige duisternis van de hel. Zij zullen zijn oren afsnijden, zodat hij de woorden van mijn mond niet zal horen. In ruil voor zijn zoetgevooisde woorden zullen ze hem bitterheid geven, van voet tot kruin. Hij zal zoveel straffen te verduren krijgen als het aantal mensen dat hij in het verderf heeft gestort.
Ten derde is hij als een ongenaakbare bokser die elke wedstrijd wint. Als een bokser neemt hij in kwaadaardigheid de eerste plaats in, wil aan niemand toegeven en is vastberaden iedereen neer te slaan. Bij elke bestraffing zal hij, ook als een bokser, de eerste plaats innemen. Zijn straf zal zich voortdurend vernieuwen en nooit eindigen.
Ondanks dit alles staat mijn genade klaar hem te ontvangen – voor zolang zijn ziel en lichaam verenigd zijn.
Christus’ woorden tot zijn bruid over de gepaste nederigheid in het huis van God; over hoe de bouw van een dergelijk huis (het Vadstena klooster in het bijzonder) symbool staat voor het religieuze leven; over rechtmatig en onrechtmatig goederen en de wijze waarop die mogen worden aangewend.
Boek 1 – Hoofdstuk 18
In mijn huis, dat nu slechts misprezen wordt, moet nederigheid zijn. Er moet een stevige muur tussen de mannen en vrouwen in staan, want hoewel Ik in staat ben iedereen te verdedigen en te ondersteunen zonder dat daar een muur voor nodig is, wil Ik toch als preventieve maatregel en wegens de sluwheid van de duivel de twee ruimtes scheiden. Het moet een stevige muur zijn, niet erg hoog maar matig. Mijn huis moet eenvoudige transparante ramen hebben en een redelijk hoog dak hebben, zodat er niets gezien kan worden dat de nederigheid in de weg staat.
De mannen die heden ten dage huizen voor Mij bouwen zijn als grootse bouwmeesters die wanneer de heer des huizes voorbijkomt, strak voor zich uitkijken en hem voor de voeten lopen. Ze stapelen modder op en vertrappen het goud. Hiermee wil Ik aangeven dat ze tijdelijke en aan bederf onderhevige goederen naar de Hemel opstapelen terwijl ze geen oog hebben voor de zielen die kostbaarder zijn dan goud. Als Ik tot ze wil komen, hetzij via mijn priesters of door goede gedachten, vertrekken ze geen spier en lopen Mij voor de voeten. Hiermee bedoel ik dat ze mijn naam vervloeken en mijn werken en woorden zo verwerpelijk als modder vinden. Ze menen veel wijzer te zijn. Als ze dingen voor Mij en mijn roem willen bouwen moeten ze eerst aan hun eigen ziel bouwen.
Laten de mensen die mijn huis bouwen er zorgvuldig voor waken dat geen oneerlijk geld naar het gebouw gaat. Er zijn heel wat lieden die weten dat ze dit soort gelden bezitten en er toch geen spijt van hebben maar juist verheugd zijn om hun bedrog. Ze zijn niet van zins de gestolen goederen terug te geven, alhoewel zo’n teruggave naderhand tot tevredenheid strekt. In plaats daarvan geven ze een deel van hun onrechtmatig verkregen bezit aan de kerk, wel wetend dat ze die niet voor altijd kunnen houden (omdat ze sterfelijk zijn). Alsof ze Mij door hun schenkingen kunnen verzoenen! Echter, het merendeel bewaren ze voor hun nageslacht dat dan later rechtmatig lijkt. Hier ben Ik het totaal mee oneens!
Een persoon die Mij wil verheugen door middel van zijn schenkingen moet in de eerste plaats het rechte pad willen bewandelen en zou dan de goede werken moeten doen die binnen zijn vermogen liggen. Hij zou het kwaad dat hij heeft gedaan moeten betreuren en indien mogelijk het gestolene retourneren. Als dat niet kan, zou hij van zins moeten zijn om zijn geniepig verworven bezit op een andere manier terug te geven. Als de persoon aan wie hij zijn onrechtmatig bezit te danken heeft niet meer leeft, kan hij het Mij schenken, die in staat is iedereen terug te betalen. Als hij daar niet de middelen toe heeft, maar zich wenst te beteren en zich met een berouwvol en nederig hart tot Mij richt, kan Ik, hetzij nu of in de toekomst, middelen inzetten om het eigendom aan eenieder die bedrogen werd terug te geven, want Ik ben rijk genoeg. Hij moet ervoor waken niet opnieuw zulke zonden te doen.
Laat Mij uitleggen wat de bedoeling is van het huis dat Ik wil laten bouwen. Het huis is het religieuze leven. Ikzelf, de Schepper van alle dingen, door wie alle dingen gemaakt zijn en bestaan, ben het fundament ervan. Dit huis heeft vier muren. De eerste is de gerechtigheid waarmee Ik eenieder die zich tegen dit huis vijandig opstelt veroordeel. De tweede is de wijsheid waarmee Ik de bewoners verlicht die mijn kennis en begrip zoeken. De derde is de kracht die Ik toeken om de intriges van de duivel te weerstaan. De vierde muur is mijn genade die ieder verwelkomt die daar om vraagt. Dat is de muur waarin de genadedeur zit, die alle zoekenden uitnodigt. Het dak van het huis stelt de liefdadigheid voor, waarmee Ik de zonden bedek van allen die Mij innig liefhebben zodat Ik ze voor hun zonden niet hoef te veroordelen. Het dakraam waardoor zonlicht binnenkomt, nodigt uit tot het overdenken van mijn genade, want met de warmte van mijn goddelijkheid doordringt dat licht haar inwoners.
Dat de muur groot en sterk moet zijn betekent dat niemand mijn woorden kan verzwakken of vernietigen. Dat die van geringe hoogte is betekent dat mijn wijsheid deels begrepen en herkend kan worden, maar nooit volledig. De eenvoudige transparante ramen betekenen dat mijn woorden eenvoudig want op die manier treedt het licht van de goddelijke kennis de wereld binnen. Het niet al te hoge dak betekent dat mijn woorden niet op onbegrijpelijke, maar op een overzichtelijke en begrijpelijke wijze geopenbaard worden.
Pingback: Selectie uit de Profetieën en Openbaringen van de Heilige Birgitta van Zweden – Boek 1 Hoofdstuk 11 t/m 14 | Op weg naar de Hemel
Dit is op bid 24 uur herblogd.